Dr. Herman Selderhuis is doordeweeks hoogleraar, op zondag dominee

Dr. Herman Selderhuis is doordeweeks hoogleraar, op zondag dominee

Prof. dr. J.H. Selderhuis- Hasselt- TUA- RenateB _13_

Op verzoek van de Christelijke Gereformeerde Kerken die hij mag dienen, verwisselde ds. H.J. Selderhuis (62) de kansel voor de hoogleraarskatheder. Gedurende zijn ambtelijke loopbaan liet hij zich soms leiden door wijze raadslieden. „Met het krijgen van teksten kan ik niet zo veel. Ik lees de Schrift graag in zijn geheel.”

Een loopbaan als predikant en theologisch hoogleraar lag ver buiten het perspectief van de jonge Herman Selderhuis. Hij groeide op in een randkerkelijk gezin in Enschede. Zijn moeder was dooplid, zijn vader buitenkerkelijk. Het was op de middelbare school dat hij tot geloof kwam en zijn belangstelling werd gewekt voor de Bijbel en in het verlengde daarvan voor de kerk. Het leidde ertoe dat hij op zestienjarige leeftijd –samen met zijn moeder– belijdeniscatechisatie ging volgen en zich liet dopen in de christelijke gereformeerde kerk van zijn geboorteplaats.

Wanneer ontstond het verlangen om predikant te worden?

„Nadat ik was gedoopt, wilde ik de Bijbel nog beter leren kennen. In het examenjaar overwoog ik nog om rechten te gaan studeren, maar het is theologie geworden, in Apeldoorn. Ik meende dat het een theologische stad was, waar het wemelde van de theologische boekhandels en antiquariaten. Dat viel zwaar tegen. De mensen op het station wisten niet eens waar die theologische hogeschool stond. Bovendien kon ik pas theologie gaan studeren na een vooropleiding van twee jaar, om me het Grieks en Latijn eigen te maken. Elke woensdag en vrijdag ging ik daarvoor naar meneer Vrijmoed in Zwolle.

Na een aantal maanden besloot ik naar Amerika te gaan. Daar heb ik een halfjaar Grieks, Latijn en filosofie gestudeerd aan Calvin College in Grand Rapids. Met het idee definitief naar Amerika te emigreren, een jongensdroom. Maar het liep anders. In die periode raakte ik ervan overtuigd dat ik predikant moest worden. Ik ben teruggekeerd, heb me na de vooropleiding aangemeld voor het admissie-examen en werd door het curatorium aangenomen. Het was een geleidelijke weg: van belangstelling voor de Bijbel naar interesse voor theologie tot het verlangen zelf de boodschap van de Bijbel uit te dragen.”

Wat verstaat u precies onder roeping?

„Het besef dat de Heere je geeft om een bepaalde taak te moeten verrichten en de bijbehorende weg te gaan. Bij mij die van het predikantschap. In mijn omgeving wekte die keuze wel wat verbazing. In een bakkerswinkel in Enschede stond een klasgenote van de lagere school achter de toonbank. Toen ze hoorde dat ik dominee wilde worden, was haar reactie: „Ach, en je was altijd zo’n leuke jongen.” Dat zei genoeg over haar visie op dominees.”

U heb nooit twijfels gehad over de juistheid van uw keuze?

„Nee. Die werd wel geregeld bevestigd. In het voorspoedige verloop van de studie, de acceptatie van mijn Amerikaanse studieresultaten door de TUA en de positieve beslissing van het curatorium.”

Vraagt het predikantschap om een bijzondere roeping?

„Dat zou ik niet willen zeggen. Daarvoor ben ik te veel beïnvloed door Luther. Als dertienjarige las ik zijn boeken al, toen vooral vanuit historische belangstelling. Luther wilde af van het onderscheid tussen geestelijken en leken en het verschil tussen een algemene en een bijzondere roeping. Het is een feit dat het predikantschap veel van een mens vraagt, maar hetzelfde geldt voor het werk van een stratenmaker. In fysiek opzicht. Van de bedrijfsleider van een supermarkt wordt psychisch veel gevraagd. God gebruikt verschillende mensen op verschillende posten. Je moet erachter zien te komen waar je gaven liggen en daarmee, biddend om Gods leiding, aan het werk gaan.”

Waren bepaalde predikanten voor u tot voorbeeld?

„In Enschede was dat ds. G. Bijkerk. Die heb ik intensief meegemaakt in de periode van de ziekte en het sterven van mijn schoonvader, op jonge leeftijd. Zijn pastoraat vond ik voorbeeldig. Ook zijn prediking sprak me aan, door de vaak verrassende tekstkeuze en de zorgvuldige uitleg.”

Hoe ervoer u het wachten op een beroep na het afronden van de studie?

„In mijn tijd waren er meerdere kandidaten op een beperkt aantal vacante gemeenten, dus je was al dankbaar als je één beroep kreeg. In mijn geval kwam dat van de gemeente in Hengelo. Die plaats lag letterlijk 9 kilometer van mijn woonplaats af, maar sociaal wel 90 kilometer. Enschede was arbeidsvolk, werkzaam in de textielindustrie. In Hengelo had je Stork en Holland Signaal, bedrijven die mensen met een opleiding aantrokken. Op de middelbare school was het verschil al duidelijk. Hengelo was een andere wereld.”

Het was het enige beroep; dat maakte het beslissen gemakkelijk?

„Natuurlijk, zo hoort het ook te zijn. Als je maar één beroep krijgt, is dat de plaats waar de Heere je wil hebben. Daar kun je niet voor bedanken. Zo werd ons dat in Apeldoorn voorgehouden en zo zeg ik het nu tegen mijn studenten.”

Wat als er meerdere beroepen komen?

„Dat maakte ik mee in Hengelo. Na vierenhalf jaar kreeg ik bijna gelijktijdig beroepen van de christelijke gereformeerde kerk in Zoetermeer en van die in Zwolle. De gemeente van Zoetermeer was qua omvang gelijk aan die van Hengelo. Zwolle was acht keer zo groot. Voor iemand uit Twente is Zwolle bovendien een beetje lastig. Het is de hoofdstad van de provincie en dat voelen de bewoners doorgaans ook.

Ik wist niet wat ik moest doen en vroeg aan broeder Knol, een ervaren ouderling, om raad. Hij zei: „Ik denk dat de gemeente van Hengelo meer begrip kan opbrengen voor een vertrek naar Zwolle dan voor een vertrek naar Zoetermeer.” Kort daarop reisde ik met prof. Van ’t Spijker naar een vergadering van de Stichting ter bevordering van de kennis van de Reformatie. Onderweg zei Van ’t Spijker, zonder dat ik hem iets had gevraagd: „Je moet maar naar Zwolle gaan.” Die twee geluiden gaven voor mij de doorslag.”

Omdat?

„Ik ben ervan overtuigd dat de Heere meestal middellijk werkt. In dit geval door twee nuchtere mensen die dicht bij God leefden en goed thuis waren in de Christelijke Gereformeerde Kerken.”

Ervoer u hun stem op een bepaalde manier als Gods stem?

„Inderdaad. Mijn vrouw dacht er eerst wat anders over. Die schrok zich wezenloos toen het beroep van Zwolle kwam, maar ze is me loyaal gevolgd. „Als dat Gods weg is, gaan we gewoon”, zei ze.”

Hoe belangrijk is voor u in zulke omstandigheden een duidelijke aanwijzing vanuit de Bijbel?

„Ik ben niet zo van het krijgen van teksten. Dat heeft te maken met mijn visie op de Bijbel. De Schrift is een geheel. Het kan zomaar gebeuren dat je een losse tekst onbewust zelf hebt uitgezocht. Ik besef dat je ook te veel waarde kunt hechten aan wat mensen zeggen, maar de adviezen van deze twee wijze broeders waren voor mij duidelijker dan een tekst.”

Hoe dient een predikant om te gaan met beroepen?

„De Heere Jezus zegt dat we God lief moeten hebben met heel ons hart, heel onze ziel, heel ons verstand en al onze krachten. Het verstand wordt in de kerk weleens vergeten. We hebben dat niet voor niets gekregen. Het betekent dat je bij een beroep in overleg met je kerkenraad of beide kerkenraden moet nadenken over wat goed is. Voor de huidige gemeente, de gemeente die het beroep heeft uitgebracht, je gezin. Ook je eigen capaciteiten en draagkracht kun je in die overweging meenemen.

Wilhelmus à Brakel noemt drie aspecten bij roeping: je kunt het, je wilt het en er is plek voor je. Bij het aspect ”je wilt het” horen voor mij de verstandelijke overwegingen. Ik zeg niet dat die altijd doorslaggevend moeten zijn, maar ze horen wel een plek te hebben in het proces van beslissen. Naast gebed, stil zijn voor de Heere en luisteren naar de raad van verstandige mensen.”

Zeker de zendingsgeschiedenis is vol van mensen die nuchter bezien een irrationele weg gingen.

„Dat gebeurt nog. Daarom zei ik dat verstandelijke overwegingen niet altijd de doorslag hoeven te geven. Als ze er maar wel zijn geweest.”

U kreeg in 1997 het verzoek om hoogleraar kerkgeschiedenis en kerkrecht te worden. Beleefde u ook dat als een roeping?

„Ja, als de synode van de kerk waartoe je behoort je op die post benoemt, moet je heel gegronde redenen hebben om die roep af te wijzen. In dezelfde periode kwam het verzoek van twee Amerikaanse universiteiten om daar hoogleraar te worden. Met de benoeming aan de Theologische Universiteit Apeldoorn was die optie meteen van de baan. Het waren bekendere universiteiten, dus ik vond het best mooi dat ze ook daar belangstelling voor me hadden –het streelt de ijdelheid– , maar je eigen kerk gaat voor. Sindsdien heb ik nog andere verzoeken gekregen van instellingen uit binnen- en buitenland. Een klein aantal heb ik biddend overwogen, bij de rest wist ik meteen dat ik het niet moest doen.”

Deed het afscheid van het werk als gemeentepredikant pijn?

„Ja, dat vond ik lastig. Zeker in het begin miste ik het catechiseren en het contact met wat ik ”normale mensen” noem. Ik preek nog elke zondag. Als ik naar huis rijd, denk ik vaak: wat zou het mooi zijn om morgen bij een paar gemeenteleden langs te gaan om te horen of ze wat aan de preek hebben gehad.”

Voelt u zich nu primair hoogleraar of nog altijd dominee?

„Die vraag krijg ik zondags voor de dienst soms in verband met de afkondigingen. „Hoe moeten we u noemen?” Dan is mijn antwoord: „Doordeweeks ben ik hoogleraar, op zondag dominee.” In mijn jaren als predikant heb ik altijd de tweestrijd ervaren tussen wat Voetius vroomheid en wetenschap noemde. Wanneer ik aan mijn dissertatie zat te werken, dacht ik: je hoort bij de mensen te zijn. Was ik bij de mensen, dan dacht ik soms: ik wou dat ik weer aan mijn bureau zat. Het mooie van de TUA is, dat je er hoogleraar kunt zijn zonder dat je het preken en de betrokkenheid op de kerk hoeft op te geven.”

Calvijn beschouwde het werk van een doctor, belast met de opleiding van toekomstige predikanten, als vierde ambt. Ziet u dat ook zo?

„Nee, Calvijns exegese deugde op dit punt niet. Dat zei Voetius al. Het herder- en leraarschap zoals Efeze 4 vers 11 daarover spreekt, kun je niet scheiden. Toch hebben de Christelijke Gereformeerde Kerken lang de opvatting van Calvijn gevolgd. Onze vorige synode heeft besloten om het hoogleraarschap als ambt af te schaffen, op voorstel vanuit de TUA. Onze belijdenis kent drie ambten en de confessie weegt zwaarder dan Calvijn, toch?”

In hoeverre is het denken over roeping cultureel en kerkelijk bepaald?

„In sterke mate. De verinnerlijkte visie op de roeping tot het predikantschap en het omgaan met beroepen is typisch Nederlands. In het buitenland kom ik dat zelden tegen. Daar zie je veel vaker dat bisschoppen of het bestuur van de kerk bepalen wie waarnaartoe gaat, op basis van wat de betrokken persoon kan en een gemeente nodig heeft. Amerikaanse vrienden van me hebben vaak een contract met een gemeente voor vijf jaar. Na die termijn wordt besproken of het wenselijk is samen verder te gaan. Wij laten die beslissing veel sterker over aan de predikant, met zijn persoonlijke opvatting over zijn geroepen zijn naar die gemeente.”

Is een gevaar van de net genoemde praktijk niet dat een predikant wordt gezien als werknemer, met een arbeidscontract?

„Dat is absoluut een bezwaarlijke kant. Maar het is niet minder bezwaarlijk als iedereen ziet dat het verstandig zou zijn wanneer een predikant uit een gemeente vertrok en de man zelf volhoudt dat God hem daar nog wil hebben. Of omgekeerd, dat hij weggaat op een zeer ongeschikt moment. Dan is het goed als iemand kan zeggen: „Geen sprake van, jij blijft voorlopig nog hier.” Daar heb je geen bisschop voor nodig, dat kan ook door de classis gebeuren. Die moet toestemming geven voor het aannemen van een beroep. Helaas is dat een formaliteit geworden. Classes zouden ook op dit punt meer hun verantwoordelijkheid moeten nemen, want deze bepaling staat er niet voor niets.

Het hoort evenzeer tot de verantwoordelijkheid van een classis om in bepaalde situaties te zeggen: „Broeder, het wordt tijd dat je een beroep aanneemt of anders zonder een beroep weggaat.” Het gebeurt te veel dat predikant en kerkenraad met elkaar voortworstelen, steeds meer leden vertrekken en de classis toekijkt. Met elkaar ben je verantwoordelijk voor het geheel van de gemeenten.”

Hoe functioneerde het begrip roeping ten tijde van de Reformatie?

„Gemeenten schreven Calvijn of hij een student kon leveren die geschikt was als predikant. Dan zocht Calvijn iemand uit. Jij gaat hiernaartoe, jij gaat daarnaartoe. Luther had dezelfde aanpak. Dat is een nuchterder praktijk dan die in onze traditie is ontstaan.”

Ook Bijbelser?

„Mijns inziens wel. Lees Handelingen. De apostelen gingen met overleg te werk. Er zat een strategie achter. Paulus stuurde de ene medewerker naar deze, de andere naar die plaats. Bij ons wordt het denken over roeping sterk bepaald door de wijze waarop oudtestamentische profeten werden geroepen, wellicht mede op grond van het denken over Nederland als het Israël van het Westen. In dat Israël heeft de predikant de positie van een profeet. Daar hoort een speciale roeping bij.”

U ziet een predikant meer als een afgestudeerde leerling van een profetenschool?

„Ja, dat lijkt me een gezondere vergelijking. Ik heb te veel situaties meegemaakt waarin een predikant zich als profeet zag en daarmee een grote chaos veroorzaakte.”

beeld: Renate Bleijenberg-van Leeuwen

Auteur

Huib de Vries

Volg ons lifestyle platform op instagram.