Bij de kerkelijke scheuring in 2004 maakten de hervormd-gereformeerde zwagers Jan Hoek en Reinier van Kooten een verschillende keuze. Ze beleefden er beiden pijn aan, maar het gaf geen breuk in de goede verhouding. „Jan begreep mijn motivatie en ik de zijne, hoewel onze beslissing verschillend was.”
Nu ze met emeritaat zijn, dragen ze binnenshuis bij voorkeur vrijetijdskleding, maar vanwege de komst van de fotograaf hebben ze een net pak aangetrokken. „Fijn dat je me er even op attendeerde”, zegt Jan Hoek, nadat hij zwager Reinier van Kooten heeft begroet. „Anders was ik in coltrui gekomen.”
Hoe en wanneer leerden jullie elkaar kennen?
Jan: „Dat was aan het eind van de studietijd. Rein studeerde in Utrecht, ik in Leiden. Alie, de zus van Rein, studeerde er geneeskunde. Ik leerde haar kennen op het dispuut Panoplia van de CSFR. We vonden elkaar leuk, maar ik had van thuis meegekregen dat het voorrecht om te mogen studeren wel betekende dat ik niet te vroeg aan verkering moest beginnen. Daarom stelde ik het wat uit. Op een gegeven moment heb ik de sprong gewaagd. Rein, toen al getrouwd, heeft daarin een stimulerende rol gehad. Ik kom uit Katwijk en woonde nog thuis. Soms kwam hij bij ons op bezoek.”
Reinier: „Ik deed mijn vicariaat in Katwijk en had wel in de gaten hoe het tussen mijn zus en hem lag. Ik dacht: ik moet maar de knecht van Abraham zijn.”
Jan (lachend): „Hij heeft faciliterend gewerkt.”
Reinier: „Ik kende je al van de kansel. Jij preekte eerder dan ik, omdat je in Leiden na het behalen van je kandidaatsexamen al mocht gaan preken.”
Jan: „Nu je het zegt. Ik was twintig en preekte ook een paar keer in Delft, waar je vader stond.”
Reinier: „Ik herinner me nog dat een paar oudere dames zeiden: „Die jongen wordt niet oud.” Ze zagen je als een soort McCheyne, die wel vroeg zou overlijden.”
Jan: „Daarin hebben ze zich toch vergist.”
Wat deed u kiezen voor Leiden?
Jan: „Katwijkse jongens die dominee wilden worden, gingen in Utrecht studeren, dus dat was ook mijn gedachte. Tot ik op een zondag na de kerkdienst met een paar ouderlingen naar huis liep, en een van hen zei: „Waarom ga je niet naar Leiden? Dat is dichtbij en je kunt de duivel beter op de klompen horen aankomen dan op de sokken.” Dat sloot aan bij wat ik wel gerieflijk vond. Gewoon thuis blijven en heen en weer brommen naar Leiden.”
Reinier: „Hij werd thuis lieflijk verzorgd. Het was een warm gezin, waar ik graag kwam. Ik voel me overal thuis waar het huiselijk en hartelijk is. Dat was daar het geval.”
Jan: „Dat gold ook voor het ouderlijk gezin van Alie en Rein. In het begin keek ik er wel heel erg tegenop. Ik herinner me nog goed dat ik voor het eerste de grote pastorie van de bekende ds. Van Kooten betrad en daar een prachtig orgel zag staan. Ik kom uit een eenvoudig milieu; mijn vader was monteur bij de gasfabriek.
Dankzij een oom die wat in me zag, mocht ik naar de zogeheten opleidingsschool in Katwijk. Dat was een speciale lagere school voor jongeren die zouden doorstromen naar het middelbaar onderwijs. Vervolgens ging ik naar de universiteit. Dat was in mijn omgeving heel vreemd.”
Reinier: „Daarmee heb je baanbrekend werk verricht, want ook de anderen in het gezin hebben allemaal gestudeerd.”
Jan: „Inderdaad. M’n ene broer is arts-onderzoeker geworden in Amerika, de andere psychiater, mijn zus is nu hoogleraar in de bloedstolling aan de universiteit van Maastricht.” Wanneer kregen jullie intensiever contact?
Reinier: „Omdat je pas als 23-jarige beroepen kon worden, ben ik na het verplichte vicariaat wat langer in Katwijk gebleven, als bijstand in het pastoraat bij ds. C. van den Bergh. Daarnaast verrichtte ik al wat pastoraal werk in Goedereede. Jan is een paar keer met me mee geweest.”
Jan: „Dat vond ik heel mooi en leerzaam. Op de terugweg spraken we over de bezoeken die we hadden afgelegd en over theologische zaken. Flarden van die gesprekken zijn me bijgebleven. Rein wist alles over de Erskines, Kohlbrugge en Van der Groe, en waarom de een nog net wat zuiverder was dan de ander. Dat had alles te maken met de geschiedenis van opa Reinier Kok en diens strijd binnen de Gereformeerde Gemeenten, mij destijds totaal onbekend.”
Dachten jullie in die tijd verschillend?
Jan: „Nee, inhoudelijk stemden we vanaf het begin overeen. Karakterologisch zijn er wel verschillen. Ik heb een gematigd karakter en probeer altijd eerst voor 100 procent recht te doen aan de opvattingen van de ander voordat ik met kritiek kom. Het gevaar van die irenische inslag is, dat je soms je eigen standpunt pas wat later helder verwoordt. Dat ligt bij Rein anders.”
Reinier: „Heel herkenbaar. Hij is soms jaloers op mijn duidelijkheid, ik ben het soms op zijn bedachtzaamheid. Belangrijk vind ik dat je niet iemands gunst zoekt, maar zijn belang. Wat het irenische van Jan betreft, dat heeft hij niet met voetballen. Dat deden we met een aantal predikanten op maandagavond, na de catechisatie. Dan wás hij toch venijnig.”
Jan: „We speelden eerst volleybal, dat was voor mij een verplicht nummer. Ik werk liever met de voeten dan met de handen. Daarom deden we daarna nog een poosje voetbal; dan begon het voor mij pas echt. Als ik voetbal wil ik ook scoren, dus het ging er inderdaad soms fel aan toe. Meer dan eens klopten we rond halftwaalf bij dokter Schilperoort aan met een of andere kwetsuur.”
Reinier: „Dat is een heel andere, onbekende trek van Jan.”
Door wie zijn jullie in theologisch opzicht gevormd?
Reinier: „Ik door mijn vader, vanwege zijn warme, praktische prediking, en door opa Kok. Die man had een geheim dat ook ik wilde leren kennen. Later oefende hij door zijn dogmatisch inzicht grote invloed op me uit. Met grote vrijmoedigheid en ernst preekte hij aan alle hoorders de beloften van God, zonder over het randje te gaan. In mijn studententijd ontmoette ik nogal wat jongeren uit de Gereformeerde Gemeenten voor wie het bijna wiskunde was geworden. „Je bent gedoopt, daarom moet je de beloften geloven.” Dat ging me te ver. Als jong predikant in Goedereede ben ik gegrepen door Calvijn. Mijn doctoraalstudie was aan hem gewijd.”
Jan: „Voor mij is ds. W.L. Tukker heel belangrijk geweest. Vanouds was Katwijk een confessionele gemeente. Op een gegeven moment kregen we ds. Monster, die gaf geen gezang meer op. Confessioneel en gereformeerde bond stonden destijds heel fel tegenover elkaar. Ons gezin was confessioneel. Toen er ook gereformeerde-bondspredikanten kwamen, volgden wij bewust de confessionele dominee.
Op een gegeven moment hebben de confessionele ds. Hagen en ds. Tukker op een zondagmorgen spontaan, onderweg naar twee kerkgebouwen aan weerskanten van de straat, geruild. Zodat we per ongeluk onder het gehoor van ds. Tukker kwamen. Ik was toen een jaar of dertien en werd heel erg geraakt door zijn prediking: warm en christocentrisch. Waarbij het lieflijke werd verbonden met ernst. Het is niet een woord dat je vrijblijvend kunt aanhoren. Die prediking wilde ik vanaf toen altijd horen. Later werd ik leervicaris bij Tukker, in Groot-Ammers.”
Betrokken jullie gelijktijdig de pastorie?
Jan: „Nee, na afronding van de studie heb ik meteen mijn doctoraal gedaan. Daardoor was ik ruim 23 toen ik beroepbaar werd gesteld en verschillende beroepen kreeg. Dat van Groenekan mocht ik aannemen. In die periode zagen we elkaar op verjaardagen, maar verder hadden we geen intensief contact. Ik denk dat jij, Rein, vooral je vader om advies vroeg als je met vragen zat.”
Reinier: „Klopt, die raadpleegde ik dan. Elke zaterdagavond belde ik opa Kok. Hij vertelde over de preek die hij de volgende dag zou houden, ik over die van mij.”
Jan: „Ik belde op zaterdagavond naar mijn ouders, maar dan ging het meer over het wel en wee in familie en gemeente. In mijn werk als jong predikant moest ik mezelf zien te redden. Aan mijn ouderlingen had ik geen steun. Daardoor heb ik het heel moeilijk gehad in mijn eerste gemeente. Daar komt bij dat ik in tegenstelling tot Rein geen beller ben.
Het contact werd veel intensiever door ons werk voor de synode, een poosje zelfs gelijktijdig. We zaten vanwege de indeling van de classes naast elkaar en waren elkaar tot steun. Meer dan eens waren we hevig verontwaardigd over de kakafonie van geluiden. Soms dienden we samen een motie of amendement in. Je zoekt het gesprek met de andere synodeleden, maar als wezenlijke zaken van de Schrift of op het terrein van de ethiek in het geding zijn, moet je duidelijk zijn. Dan zette ook ik mijn hakken in het zand. Daar keken sommigen wat van op, maar ook voor mij geldt: tot hiertoe en niet verder. Dat duurt alleen wat langer dan bij Rein.”
Gaf dat weleens irritatie?
Jan: „Nee, dat kan ik niet zeggen. We weten dat we gelijk denken, maar in karakter verschillen. Dat herkennen we bij elkaar; soms zijn we dankbaar voor dat verschil.”
Reinier: „Er is tussen ons geen gevoel van meer of minder. Daar heeft mijn vader ook sterk voor gewaarschuwd. „Denk erom, als ik sterf ga jij de begrafenis niet alleen doen. Leid jij de rouwdienst, laat Jan dan in de aula en bij het graf spreken.” Zo is het ook gebeurd.”
Jan: „Competitie is er niet. Rein nam bijvoorbeeld het initiatief voor de catechismusverklaring ”Naar Zijn reine leer”, maar betrok direct mij en een paar andere collega’s daarbij.”
Hoe vinden de echtgenotes het dat ze allebei in een pastorie zijn beland?
Jan: „Alie heeft nooit anders gekend. Zij ging in het vertrouwde spoor verder.”
Reinier: „Ineke komt uit paauweaanse kring, maar had al belijdenis gedaan bij mijn vader toen we verkering kregen. Ze was verpleegkundige en is ook in de pastorie altijd dienend gebleven. Belt ze met m’n zus, dan gaat het vaak over kinderziekten of bijzondere afwijkingen. Alie is uitmuntend in het stellen van diagnoses. We zijn altijd zeer dankbaar voor haar adviezen.”
Jan: „Ze is met hart en ziel arts gebleven. Tegelijkertijd heeft ze zich helemaal dienstbaar gemaakt aan het leven in de pastorie, zij het niet op de standaard manier.”
Op een gegeven moment verwisselde Jan de gemeente voor de HGJB en de theologische opleiding van de Gereformeerde Bond.
Reinier: „Ja, daar had ik eerst wat moeite mee. Achteraf ging ik zien dat zijn leven zo is geleid richting het hoogleraarschap, waarin hij veel kon betekenen.”
Jan: „Het was voor mij geen eenvoudige keuze. Ik heb altijd gezegd dat ik in de eerste plaats dienaar van het Woord blijf. Het preken wilde ik niet opgeven. Later ging Rein parttime doceren aan het Hersteld Hervormd Seminarium. Vanaf die tijd hadden we het bij ontmoetingen geregeld over de stof die we in de colleges behandelden.”
Daar ging de scheuring in hervormd-gereformeerde gelederen aan vooraf. Hoe hebben jullie die beleefd?
Reinier: „De keuze om niet mee te gaan in de Protestantse Kerk was voor mij allereerst een persoonlijke. Ik kon mijn jawoord niet geven aan een kerkorde die op bepaalde punten direct tegen de Schrift en de gereformeerde belijdenis inging. Jan begreep mijn motivatie en ik de zijne, hoewel onze beslissing verschillend was.”
Jan: „Rein was en is heel overtuigd van de juistheid van zijn keuze. Ik denk dat je niet weg moet gaan als je het Woord nog voluit mag prediken. Ze moeten me eruit gooien, tot zolang blijf ik. Die andere afweging zette de verhouding tussen ons niet onder de druk, daar hebben we voor gewaakt. Het was wel een pijnlijke, verdrietige zaak. Ineens kun je niet meer van kansel ruilen. Ook mijn schoonouders maakten de keuze voor de Hersteld Hervormde Kerk. Op verjaardagen roerden we het onderwerp bewust niet aan. Een voordeel was dat ik geen eigen gemeente had en daardoor wat meer in de luwte stond.”
Jullie zijn beiden vlijtige schrijvers. Was er betrokkenheid bij elkaars publicaties?
Jan: „Af en toe. Zo was ik bij je dissertatie meelezer, maar vaker maakten we gebruik van elkaars publicaties. Voor Bijbelkringen vind ik de boeken van Rein over de brieven van Paulus heel geschikt. Ook van zijn serie over de Tien Geboden heb ik dankbaar gebruik gemaakt. Voor belijdeniscatechisatie is ”Aan zijn voeten” een belangrijke bron.”
Reinier: „Omgekeerd heb ik waardering voor het hele oeuvre van Jan. Een boek dat er voor mij uitsprong, was ”Geloven de twijfel te boven”, een reactie op het ”Algemeen betwijfeld christelijk geloof” van Kuitert. Niet alleen vanwege de inhoud, maar vooral ook door de commotie die het opleverde.”
Jan: „De laatste jaren hebben we intensief contact door het initiatief van Rein om een driedelig handboek over homiletiek te schrijven. Daar heeft hij Arie Baars en mij bij betrokken. Het eerste deel is door hem geschreven, maar helemaal doorgesproken met Baars en mij. Ook het begin van het tweede deel is van Rein. Daarna volgt mijn verhaal over de veelkleurigheid van de prediking en bijdragen van andere auteurs.”
Reinier: „In dit handboek kon ik de stof die ik in de colleges had behandeld vastleggen en uitwerken. In de geschiedenis van de homiletiek ben ik minder thuis. Baars weet daar veel van af, daarom heb ik hem erbij betrokken. Vervolgens dacht ik: laat ik een deel van mijn portie aan Jan geven. Dan wordt het een interkerkelijk handboek, dat vond ik mooi.”
Jan: „Ik heb wel even geaarzeld, want ik had me nooit specifiek met homiletiek beziggehouden.”
Rein: „Jan vroeg me heel eerlijk en kwetsbaar of hij daarvoor wel de geschikte persoon was. Daar had ik geen zorgen over. Ik ken de breedte van zijn kennis en de bereidheid om zich zo nodig grondig in te lezen. Je kunt hem voor elk onderwerp vragen en dan komt hij met een gedegen verhaal.”
Jan: „De redactievergaderingen waren altijd zeer genoeglijk. We begonnen en eindigden met gebed. Na de opening spraken we eerst over het wel en wee binnen de families en over de kerkelijke perikelen en verdrietelijkheden.”
Rein: „Daarna gingen we hard aan het werk.”
Hoe beleven jullie de huidige kerkelijke situatie?
Rein: „Opa Kok zei tegen mij: „Jongen, jij maakt mee dat alle kerken in puin vallen.” Dat woord komt nu vaak bij me boven. Alles is op drift. Vroeger was de vraag: hoe word ik bekeerd; kan het ook voor mij? Nu is de vraag: bestaat God wel? Zo ja, dan komt het met de rest ook wel goed. Hij zit in de hemel om te vergeven.”
Jan: „Uiteindelijk is alles terug te voeren op het gezag van de Schrift. Geloven we dat de Bijbel van Genesis tot Openbaring het geopenbaarde Woord van God is en dat Hij daarin tot ons spreekt? Die overtuiging zie je breed afkalven.
Het hart van de gereformeerde religie en het christelijk geloof klopt naar mijn overtuiging in vraag en antwoord 1 van de Heidelbergse Catechismus. Vandaag wordt beweerd dat die visie samenhangt met een individualistische cultuur, gericht op eigen ziel en zaligheid. Dat vind ik zeer zorgelijk. Ik ben niet tegen een breed perspectief, het Koninkrijk van God is veelomvattend, maar de noodzaak van persoonlijke verzoening met God moet wel de spits blijven.”
beeld: Renate Bleijenberg-van Leeuwen