Toen ze elkaar voor het eerst ontmoetten, hadden ze, ondanks het leeftijdsverschil van vijftien jaar, meteen een klik. Die is er tussen de zwagers Maas en Westland altijd gebleven. „Wij zijn zo klassiek als wat. Maar we willen het Evangelie wel eigentijds verwoorden.”
Het was op een Goede Vrijdag, nu zeventien jaar geleden, dat ze elkaar voor het eerst zagen. Ds. M. (Michel) Maas (52): „Ik was predikant in mijn eerste gemeente, Hellouw. Jij had verkering met Cora, de zus van mijn vrouw Anita. Jullie kwamen bij ons op bezoek, ook omdat er in familieverband iets geregeld moest worden. We hadden eigenlijk meteen een klik.” Ds. W.J. (Wijgert) Westland : „Ik was net aan mijn studie theologie begonnen. Dat gaf natuurlijk direct gespreksstof. Maar dat was het niet alleen. Ook qua karakter bleken we prima met elkaar overweg te kunnen.” Ds. Maas: „Ons contact is daarna alleen maar hechter geworden en verdiept. We hebben een geestelijke band, begrijpen elkaar snel, al met een paar woorden.”
Jullie zijn beiden zoon van een predikant. Maakt dat de keuze voor de studie theologie, die dan later uitloopt op het predikantschap, gemakkelijker?
Michel: „Mijn vader, Jan Maas, die is overleden in 2009, was een man met een late roeping. Hij was eerst garagehouder, had een eigen autobedrijf. Uiteindelijk heeft hij vijf gemeentes gediend.
De eerste keer dat ik zelf ben aangeraakt om net als hij dit mooie werk te gaan doen, was toen ik een jongetje van acht was. Daarna is dit gevoel wat weggeëbt. Tot in een kerkdienst –ik was toen 17 jaar– vanuit het Woord de roeping tot het ambt duidelijk aan mijn hart werd gelegd. Dat heb ik aanvankelijk voor me gehouden. Toen ik op de pabo zat, heb ik met mijn ouders gedeeld wat er in mijn hart leefde. Mede op hun advies heb ik eerste de pabo afgemaakt. Daarna ben ik voor de studie theologie naar Utrecht gegaan. Natuurlijk was mijn vader daar blij mee. Maar hij heeft mij nooit, ook niet voorzichtig, in die richting gestuurd. Nooit gezegd: „Zou je niet eens...?” Nee, hij heeft gewacht tot ik daar uit mezelf mee kwam. Daar ben ik hem nog steeds dankbaar voor. Want je moet tot dit ambt persoonlijk worden geroepen.”
Wijgert: „Mijn vader heeft mij evenmin gepusht. Zelfs toen ik aangaf dat ik theologie wilde gaan studeren, hield hij zich nog op de vlakte en zei hij iets in de trant van: „Nou, eerst maar eens kijken hoe het loopt”. Hij wist namelijk dat er tijdens je theologiestudie nog van alles kan gebeuren.
Toen ik voor de eerste keer had gepreekt, toen viel het meer open. En vanaf die tijd werd het ook wel heel bijzonder dat hij mijn vader was en ook mijn ambtsbroeder.”
Michel: „Natuurlijk doet het iets met ons dat we uit een predikantsgezin komen. In zo’n gezin zie je in de praktijk wat het betekent om herder te zijn van een gemeente. Net als onze vaders hebben wij dus de houding dat als wij om ons heen zorg en nood zien, we niet kiezen voor ons gemak. Dan kiezen we ervoor om de kerk te dienen.”
Wijgert: „Waarbij het een extra zegen is dat onze vrouwen daar voor 100 procent achter staan. Dat zij de geestelijke en lichamelijke veerkracht hebben om dit aan te kunnen en om hun rol als predikantsvrouw te kunnen vervullen.”
Michel: „Ook zij hebben vanuit hun ouderlijk gezin –de vader van Anita en Cora was jarenlang ouderling in Wezep– liefde voor de kerk meegekregen. Zij komen uit een gezin dat zeer betrokken meeleefde met de gemeente, waarvan de kinderen door dik en dun naar de vereniging gingen.”
Lijken jullie, bijvoorbeeld in preekstijl, op jullie vader?
Michel: „Ik heb zo’n vijftien jaar bewust onder zijn prediking gezeten. Dat draag ik dankbaar bij me. Maar je kunt niet zeggen: Michel Maas is een kopie van Jan Maas. Tegen iemand die daarop hint, zeg ik weleens: „Ik ben een zoon van mijn vader én van mijn moeder.””
Wijgert: „Je hebt als kind altijd trekken van beiden. Belangrijker nog vind ik dat mijn beide ouders hun kinderen de liefde voor de dienst van de Heere hebben meegegeven. Ik herinner me dat ik als jongen een keer voor mijn broer uitrende en onverwacht de studeerkamerdeur open deed. Ik zag mijn vader biddend. Dat beeld is altijd op mijn netvlies blijven staan.”
Overleggen jullie vaak samen over zaken die in jullie gemeente spelen?
Wijgert: „Dat komt wel met enige regelmaat voor.”
Michel: „Op verjaardagen of andere familiebijeenkomsten klinkt het nogal eens: Ja, hoor, de dominees zitten weer bij elkaar.”
Wijgert: „Maar dat is logisch, hè?
Even snel bij elkaar langsgaan, is er niet bij. Daarvoor liggen Katwijk en Rijssen te ver uit elkaar. Ik meen zo’n 175 kilometer. Wel bellen we elkaar soms. Bijvoorbeeld als er een moeilijke kwestie speelt in het pastoraat. Zo van: Joh, kijk jij in deze casus eens even met me mee.”
Michel: „Een voorbeeld daarvan kunnen we nu niet zomaar noemen. Want zelfs als je dat anoniem maakt, zouden mensen het mogelijk toch herkennen. Vooral als het in een kleine gemeente speelde.”
Wijgert: „Als we elkaar ontmoeten, vragen we wat de ander bezighoudt, welke boeken hij gelezen heeft of waar hij op afknapt. Of we delen ideeën voor prekenseries.”
Michel: „Soms vraag ik: „Heb je nog suggesties voor Bijbelgedeelten die ik centraal kan stellen in een doop- of avondmaalsdienst?””
Wijgert: „Toen ik pas begon als predikant, heb ik jou gevraagd: „Hoe doe jij dat eigenlijk met belijdeniscatechisatie?” Jij hebt mij toen een door jou geschreven artikel gegeven waarin je heel helder verwoordt wat rechtvaardiging is en wat heiliging is. Dat stuk laat ik nog ieder jaar aan mijn belijdeniscatechisanten lezen.”
Wijgert: „Wij hebben ook zwagers die predikant zijn of het binnenkort hopen te worden.”
Als jullie een beroep krijgen, zoeken jullie dan ook contact?
Michel: „Jazeker, dan bellen we altijd wel even met elkaar.”
Wijgert: „Nou, even? Dan kunnen we weleens een uur aan de lijn hangen.”
Michel: „Om te delen wat je weet over de betreffende gemeente. Maar ook om de ander te laten meedenken over de weg die de Heere hierin mogelijk wijst.”
Wijgert: „Zoals ik dat trouwens in zo’n periode ook doe met mijn vrouw en kinderen. „Wij hebben ook recht op jouw denkproces”, zeggen ze weleens. En dat is zo.”
Michel: „Op het punt van beroepingswerk zie je een duidelijke ontwikkeling in de Gereformeerde Bond. Nogal wat predikanten stellen zich voor langere tijd, om allerlei persoonlijke, soms ook begrijpelijke redenen, niet beroepbaar. Dat baart mij zorgen.”
Wijgert: „Het predikantschap is een roeping. En dat mag, in het licht van het kruis, een offer vragen. Als domineeskinderen moesten wij vroeger regelmatig verkassen. Dat vonden we niet altijd fijn. Maar onze vaders en hun collegapredikanten stonden er, mijns inziens terecht, zo in: als God je roept, moet je gaan. En: sla de pinnen van je tent niet te vast in de grond. Ook Jezus –met Wie wij ons overigens nooit kunnen vergelijken– trok van stad naar stad en van dorp naar dorp.”
Michel: „Hij bleef niet hangen op één plek.”
Wijgert: „Zijn laatste ‘adres’ was Golgotha.”
Michel: „Soms merk je onder kerkenraden enig cynisme. Als ze wel tien predikanten hebben gebeld en als alle tien aangaven niet beroepbaar te zijn.
Ik denk dat het zowel voor een predikant als voor een gemeente goed en gezond kan zijn als er enige doorstroom is. Ik zeg dat met voorzichtigheid, want er zijn ook predikanten, misschien wat minder getalenteerd in onze ogen, die gewoon geen beroep kríjgen. En die heel trouw, jarenlang een gemeente hebben gediend. Maar bij sommige anderen denk ik ook weleens: kom, ga nu eens een keer.”
Wijgert: „Het je niet beroepbaar stellen gebeurde bij de vorige generatie predikanten maar weinig.”
Michel: „Dan moest er in je levenssituatie écht iets aan de hand zijn.”
Wijgert: „Het omgaan met een beroep blijft natuurlijk wel iets heel persoonlijks. Daarin spelen praktische en psychologische elementen volop mee.”
Michel: „Ik zou het bijvoorbeeld heel moeilijk vinden om naar het buitenland te moeten. Dan hoop ik maar dat God knechten heeft die daar meer geschikt voor zijn dan ik.”
Jullie verschillen vijftien jaar in leeftijd. Heeft dat gevolgen voor de manier waarop jullie in een gemeente werkzaam zijn?
Michel: „Wijgert is van een andere generatie. Dat merk ik soms. Hij had, toen hij als predikant begon, met andere vragen te maken dan ik. De lastigste kwestie in mijn begintijd was zo ongeveer: gaan we na de dienst met elkaar koffiedrinken of niet? Van die vraag werd je als predikant bij wijze van spreken al zenuwachtig. En heel lang werd ik alleen maar gevraagd om te preken in gemeenten waar alles qua liturgie nog rechttoe rechtaan ging: Statenvertaling en psalmberijming van 1773. Jij moest je al in je eerste gemeente bezighouden met de vraag wat je vond van het zingen van gezangen, en welke gezangen er dan precies gezongen konden worden. Ik ben wat dat betreft nog in een rustige tijd gestart.”
Wijgert: „Op het punt van veranderingen in de liturgie beweeg ik enigszins mee, maar loop ik niet voorop. Dan ben ik eerder remmend dan stimulerend. Ik ben niet tegen het zingen van een lied tijdens de dienst, als het maar Bijbels is. Wel hecht ik aan het primaat van de psalmen. Hoe bijzonder is het dat wij in de kerk ”Geloofd zij God met diepst ontzag” zingen en dat onze grootouders dat ook al deden! En hun grootouders ook.”
Michel: „Soms krijg je door zo’n opstelling een sticker opgedrukt: slappe GB-dominee, die met alle winden meewaait. Tja, daar moet je dan tegen kunnen. Ik zie onze houding eerder zoals ds. H.G. Abma het weleens formuleerde: een beetje meebewegen om toch dezelfde te kunnen blijven.
Wij zoeken in elk geval zo lang mogelijk naar verbinding. Want iedereen weet dat je met drie zinnen een gemeente kunt splitsen. Terwijl je er minstens tien nodig hebt om de kudde bij elkaar te houden.”
Wijgert: „Anderen vinden ons soms weer te behoudzuchtig.”
Michel: „Wij vinden echt niet alles goed. En durven dat ook hardop te zeggen. We leunen op ons voorgeslacht, maar doen de ogen niet dicht voor de tijd waarin wij leven. We verwoorden de dingen soms anders dan onze vaders of opa’s, maar de boodschap is wezenlijk dezelfde. „Jullie zijn zo klassiek als wat”, zei iemand ooit over ons. Het zij zo.”
Wat maakt jullie blij in jullie ambtelijk bezigzijn?
Wijgert: „Dat je de ruimte krijgt om te graven in Gods Woord. Het is zo mooi als je op een ochtend, bij het voorbereiden van een preek, denkt: hé, dit Bijbelgedeelte heb ik nog nooit zó gelezen! En dat je dan zin krijgt om te gaan preken.
Heel bijzonder vind ik het ook dat je als predikant veel ziet van wat God doet in het leven van mensen. Dat je daar met je neus bovenop staat. Onlangs nog, terwijl ik catechisatie gaf. Als ik dan hoor hoe jongeren vanuit hun eigen hart over het geloof spreken en over hun liefde tot Koning Jezus, dan word ik daar heel blij van.”
Michel: „Mooi vind ik het altijd om te zien dat Gods werk doorgaat van geslacht tot geslacht. Dat zie ik in mijn eigen leven, dat zie ik in Wijgerts leven. Waarbij wij van huisuit hebben meegekregen wat we ook zelf weer proberen door te geven: het komt allemaal van Gods kant. Het gaat niet om menselijke ervaringen. Het is niet zo dat wij een laddertje tegen de hemel kunnen zetten om zo naar boven te kunnen klimmen. God moet het doen. God wil het doen. En... Hij dóét het ook.”
Wijgert: „Dat merken we in de prediking en in de praktijk van het gemeenteleven. Als we dicht bij het Woord blijven en ons steeds afvragen: wat zegt God híér tot ons?, en als de Geest zich daar dan bij voegt, dan gebeuren er wonderen. God openbaart Zich, daar gaat het om.”
Michel: „Wat ik steeds meer heb leren zien en in de gemeente soms ook zeg: God is de God van de lange lijnen. Hij werkt door de generaties heen. Hij heeft ons de gereformeerde traditie gegeven, waaruit we ook vandaag nog kunnen putten. En we moeten vandaag zeker niet vergeten dat God de God is van het Oude én het Nieuwe Testament. Die twee horen wezenlijk bij elkaar.
Wijgert: „Die gedachte van de lange lijnen, die spreekt ons erg aan. Ook de lijn van Gods verbond, die nooit breekt, ook al maken wij er een potje van. Hij blijft trouw aan de kerk van Nederland.”
Wat baart jullie zorgen als het gaat om ontwikkelingen in de kerk?
Wijgert: „Ik vind het mooi als mensen, jongeren of ouderen, het belang inzien van regelmatig persoonlijk lezen in de Bijbel. Wel maakt het uit hoe je dat doet. Ik zou ervoor willen waarschuwen om teksten en Bijbelgedeelten niet te snel naar jezelf toe te trekken. Lees nu eerst eens rustig wat er staat. En maak niet meteen de stap: waar raakt deze geschiedenis, deze psalm, deze profetie aan mijn leven. Waar triggert het mij? Wat voel ík daarbij? Nee, de eerste vraag bij ons Bijbellezen moet zijn: wat heeft God hier te zeggen? En vooral: wat zegt Hij over Zichzelf? Wat staat hier over Zijn daden? Ik merk bij jonge mensen dat ze dit bijna verleerd zijn.”
Michel: „Ervaring is niet verkeerd, natuurlijk niet. Neem het boek van de Psalmen, dat is één groot ervaringsboek. Maar het gaat erom: welke plek geef je die ervaring?
Centraal staat Gods genade. Die gaat voor alles uit. Niet wat ik presteer, ook niet wat ik ervaar, is de zaligheid, maar wat God aan me geeft, dát is de zaligheid. Als het van mij moet komen, wordt het niets. Telkens weer moet de Heere het verzet in mijn hart overwinnen door Zijn liefde en genade. Juist als je dat ervaart, wordt Gods trouw steeds groter voor je. Ongelooflijk dat Hij het met mij uithoudt.”
Waarin verschillen jullie van elkaar?
Michel: „Wijgert houdt meer dan ik van activiteiten buiten de deur. Hij heeft talent voor besturen en leidinggeven. Ik ben niet zo’n vergadermens en heb wat minder clubliefde.”
Wijgert: „Ik geniet inderdaad van bestuurswerk en van de contacten die dat met zich meebrengt. In het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond en als voorzitter van de Stichting Herziene Statenvertaling. De thema’s die in het bestuur van de Gereformeerde Bond aan de orde komen, zetten me op scherp. Daar moet ik iets van vinden, daar moet ik over nadenken. Al is het ook bij mij zo dat het werk in de gemeente voorgaat. Is het druk in mijn eigen gemeente, dan moet het bestuurswerk wachten.”
Hebben jullie misschien een advies voor elkaar?
Wijgert: „Tegen Michel zeg ik weleens: Sluit je niet helemaal op in je eigen gemeente.”
Michel: „Ik zou tegen Wijgert willen zeggen: Vergeet Israël niet, want daar zijn we aan verbonden; zij de boom, wij de takken. Het zit er bij jou wel in, maar het mag nog wel wat meer. Zicht krijgen op de plaats van Israël is voor mij een ontwikkeling geweest.
Ook dat heeft te maken met het denken in lange lijnen. Het is niet alleen de Gereformeerde Bond. Het is niet alleen de Protestantse Kerk in Nederland. God is niet zo benepen als wij.
Ik laaf mij graag aan bronnen die het hier en daar net ietsje anders zeggen dan wij in onze gereformeerde traditie. Oude Joodse wijzen bijvoorbeeld. Al lezend denk ik dan: wat opent de Schrift hier vergezichten. Wat verrassend, wat mooi, daar knap je van op.”
Wijgert: „Al moet je daar ook kritisch mee omgaan. Soms denk ik: zien de rabbijnen ze niet vliegen?”
Michel: „Je hoeft ze zeker niet in alles te volgen. Maar toch, wees in dit opzicht ook niet te smal.”
beeld: Renate Bleijenberg-van Leeuwen