In karakter zijn ze elkaars tegenpolen. De een is extravert, de ander introvert. Inhoudelijk groeiden William Middelkoop en zwager Florimco van der Rhee steeds meer naar elkaar toe. „De band tussen ons is niet in de eerste plaats vakmatig, zelfs niet familiair, maar geestelijk.”
Het gesprek met zwager William, in de pastorie in Harderwijk, betekent voor Florimco van der Rhee tegelijk een ontmoeting met zijn oudste zus. Negen jaar ouder dan hij. „Ik was een nakomertje en Marlene had voor mij iets van een tweede moeder. Dat is zo gebleven.” William leerde hij als kleuter al kennen. „Onze ouders waren met elkaar bevriend, dus over en weer vonden geregeld bezoeken plaats.”
William: „Je oma uit Bunschoten zie ik nóg voor me, in haar Bunschoter dracht.”
Florimco: „Die heb ik niet gekend. Dat geeft iets weer van het leeftijdsverschil tussen ons. Ik was elf jaar toen jij verkering kreeg met Marlene.”
Hoe vond u dat?
„Op die leeftijd is het best spannend als je zus verkering krijgt; ook nog eens met iemand die je kent. Ik herinner me dat ik in een ander deel van de kamer zat te spelen en zag hoe William en Marlene in gesprek waren met mijn ouders.”
William: „Omgekeerd zag ik jou als het broertje van Marlene dat vaak zat te schaken tegen zijn schaakcomputer.”
Florimco: „Ik zat in die tijd op schaakles, in het gebouw waar ik ook orgelles kreeg. Ik ben nog altijd een liefhebber van schaken. En van orgelspel.”
William: „Ik ook, met dit verschil dat jij het echt kunt en ik maar wat aanrommel. Ja, dat meen ik serieus. Ik speel orgel, piano en gitaar, maar les heb ik nooit gehad.
Toen Marlene en ik verkering kregen, studeerde ik al aan de Theologische Universiteit in Apeldoorn, na een omweg. Na het havo-examen ben ik de pedagogische academie gaan doen, aan de Driestar in Gouda. Latent leefde de gedachte dat God andere plannen met me had, maar daar wilde ik niet aan toegeven. In het eerste jaar van de pabo is Hij op een heel krachtige manier in mijn leven gekomen, tijdens een jongerenbijeenkomst. Ik wilde meteen switchen naar theologie, maar adjunct-directeur Izak Kole adviseerde me eerst de studie af te maken. Daar ben ik hem nog steeds dankbaar voor. Van die opleiding heb ik veel profijt gehad. Na de pabo ben ik de studie oude talen gaan volgen, een vereiste voor de theologische opleiding in Apeldoorn.”
Bij Florimco ging het op soortgelijke wijze?
„Iets sneller, omdat ik het gymnasium heb gedaan, op de Guido de Brès in Rotterdam. Daarmee had ik meteen mijn oude talen te pakken en kon ik direct door naar Apeldoorn. Dankzij bemiddeling van William belandde ik op de kamer waar ook hij had gezeten, in Apeldoorn-Zuid. Zo’n kruiwagen is heel handig.
De studiekeus had alles te maken met het feit dat William in onze familie kwam. Door logeerpartijen in Apeldoorn kreeg ik een idee van zijn studie en de boeken die hij moest lezen. Op een dag nam ik zelfs jouw Hebreeuwse Bijbel ter hand. Zo ontstond mijn belangstelling voor theologie en voor het bredere kerkelijke leven. Ik begon de studie niet met het vastomlijnde idee om predikant te worden. Bij William hing de roeping sterk samen met een bijzonder moment; bij mij is die in een geleidelijke weg ontstaan. Pas in mijn tweede studiejaar besloot ik admissie-examen te doen, het jaar daarop ben ik toegelaten.”
Bleef William een vraagbaak?
„Tijdens de studie trek je vooral op met je jaargenoten en studievrienden, maar bij verjaardagbezoeken of andere ontmoetingen ging het vanzelf over kerk en theologie. Dat is zo gebleven, al wilde ik wel mijn eigen weg zoeken. Dat zit in me.”
William: „Die houding hebben we gemeen. Wij zijn geen figuren die elkaar wekelijks bellen en meteen alles delen. Pas bij je komst naar Veenendaal, waar ik je mocht bevestigen, vertelde je me dat mijn aanwezigheid in je familie door God is gebruikt om je op het spoor naar het predikantschap te zetten.
We zijn ook vanuit een verschillende insteek predikant geworden. Jij bent echt een theoloog. Ingewikkelde theologische vragen leg ik daarom graag aan jou voor. Ik ben meer gericht op de praktijk, het omgaan met mensen. Niet dat ik een hekel heb aan studeren, maar mijn hart ligt bij het pastoraat. Daarin speelt het verschil in karakter mee. Ik ben extravert, jij bent introvert. Het heeft ook te maken met het klimaat van het gezin waarin we opgroeiden. Bij ons was alle ruimte voor gevoel en emotie. De sfeer bij jullie was rationeler. Dat heeft jou denk ik wel gestempeld.”
Florimco (lachend): „Negatief geformuleerd: ik denk vaak te lang na en jij denkt soms niet lang genoeg na. Wat niet wegneemt dat ik je meer dan eens om advies vroeg, met name als beginnend predikant. Ik heb de neiging om over de dingen te blíjven denken. Op een gegeven moment zal dat moeten overgaan in doen. Daarin vullen we elkaar goed aan. Zo herinner ik me dat ik je belde naar aanleiding van de eerste begrafenis die ik moest leiden. Hoe doe je dit, hoe doe je dat, waar moet ik op letten? Door de familieband en de goede verhouding tussen ons was je voor mij een klankbord. Omdat jij al predikant was toen ik ging studeren, was er aanvankelijk een ongelijktijdigheid in ontwikkeling.”
William: „Na je trouwen kreeg ik je zelfs als lid, in Rijnsburg. Ik heb de huwelijksdienst geleid, jullie gingen in Katwijk wonen en sloten je aan bij de gemeente van Rijnsburg. Tot aan je bevestiging in Vlissingen, je eerste gemeente.”
Hoe beleefde u die overgang?
Florimco: „Het was een heel kleine gemeente in een volksbuurt. Ik heb het daar goed gehad. Allereerst omdat in de kerkenraad een paar broeders zaten van wie ik veel kon leren, ook in geestelijk opzicht. In de tweede plaats omdat je in een kleine gemeente bij alles betrokken bent.”
William: „Ik weet niet of jij je dat nog herinnert, maar in 1992 moest ik als kandidaat in het kader van beroepingswerk in Vlissingen preken en vroeg jij of je met me mee mocht. Ik zie ons nog samen over de boulevard van Vlissingen lopen.”
Florimco: „Dat herinner ik me heel goed. In die tijd was ik me aan het oriënteren op een vervolgstudie. Dit soort ervaringen is door de Heere gebruikt om me op het spoor van de theologie te zetten en vervolgens naar het predikantschap te leiden. Toen ik een aantal jaren predikant was, gingen we meer op gelijk niveau dingen delen en werd de relatie ook persoonlijker.”
William: „Mede doordat we allebei een bepaalde ontwikkeling doormaakten. Daarin heb ik je bewust vrijgelaten. Samen zijn we uitgekomen op het punt dat het een wonder is en blijft als God naar jou, een zondaar, omziet. En Hij je dan ook nog eens wil gebruiken in Zijn dienst. Dat krijg je niet klein. Het gaat niet om ons, maar om Hém.”
Er is tussen jullie nooit sprake van competitie?
Florimco: „Nee, daar kennen wij helemaal niks van. Zelfs niet toen we samen op tweetal stonden voor een beroep van de Pniëlkerk in Veenendaal. Ik voelde dat die gemeente op mijn hart werd gebonden, maar William kreeg het beroep. Daar had ik vrede mee. De Heere leidt onze wegen. Ik weet dat William er net zo in staat. Hij moest voor dat beroep bedanken, vervolgens werd ik beroepen. Daarin zag ik een bevestiging.”
William: „We behoren nu tot dezelfde classis, zitten samen in het deputaatschap Buitenlandse Kerken en in een classicale appelcommissie voor bezwaren en geschillen, maar er is nooit de behoefte elkaar te overtroeven.”
Florimco: „Of de ander per definitie bij te vallen. We verschillen weleens van mening over de gewenste aanpak van zaken, dat moet kunnen. Het leidt nooit tot irritatie of fricties.”
Hebben jullie na een beroep intensief contact met elkaar?
William: „Niet intensief. Ik bel een keer, om meeleven te tonen, maar het is niet zo dat we elkaar in zo’n situatie tot de naad toe bevragen. Ik ga al helemaal niet vissen naar de uitslag.”
Florimco: „Nee, dat zit niet in ons. Je moet zo’n beslissing voor Gods aangezicht nemen.”
Hoe ervaren de vrouwen het dat beide echtgenoten predikant zijn?
Florimco: „Ook zij hebben een goede band. Als het zo uitkomt, praten ze weleens over het pastorieleven, maar niet in negatieve zin. Wij vinden het niet zwaar; William en Marlene ook niet. Je hoort weleens dat de pastorie een glazen huis is. Zo hebben wij het nooit ervaren. Op verjaardagen is het geen zwaar onderwerp.”
William: „Dan zijn we ook niet bij elkaar als dominees met hun vrouwen, maar gewoon als familie. De band tussen ons is niet in de eerste plaats vakmatig, zelfs niet familiair, maar geestelijk.”
Florimco: „Zo is het. We zijn in de eerste plaats broeders, daarna zwagers. Door de jaren heen werd dat gevoel steeds sterker. Mede door gemeenschappelijke ervaringen die grote indruk op ons hebben gemaakt, zoals vorig jaar een kerkdienst in Namibië die ons intens raakte. De geestelijke herkenning versterkt het gevoel van verbondenheid.”
Denken jullie ook theologisch gelijk?
William: „Zeker, meer dan in het verleden. Aan het begin van de 21e eeuw had ik al moeite met de oproep tot samenwerking met de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Dat heeft deels te maken met mijn familiegeschiedenis. Mijn moeder is bij het ontstaan van de vrijgemaakte kerken christelijk gereformeerd geworden. Florimco stond destijds positiever tegenover de samenwerking. Zowel in ons kerkelijke denken als in prediking zijn we steeds meer naar elkaar toe gegroeid.”
Florimco: „Dat was voor mij geen bewuste keuze, het werd zo geleid. Beter gezegd: je wordt door God geleid. Door de pastorale ervaring die je opdoet, ga je bepaalde zaken scherper zien. In die ontwikkelingsgang had William een plek, maar hij was niet de bepalende factor. Dat zou niet goed zijn. Op de plek waar God je roept, heb je te dienen in afhankelijkheid van Hém. Dat vraagt soms zelfverloochening. In deze weg van dienstbaarheid word je gevormd.”
William: „Soms is het lastig om te bepalen hoe ver je in die dienstbaarheid moet gaan. Daar hebben we het samen weleens over. Het mag niet ten koste gaan van trouw aan de Meester en van je eigen persoonlijkheid. In dat spanningsveld word je door de Heere gekneed.”
En dat ook nog in een kerkverband vol spanningen.
Florimco: „Daar spreken we de laatste jaren veel over, omdat de situatie ons beiden aan het hart gaat. Wij willen onze kerken zo breed mogelijk dienen, maar dat wordt steeds moeilijker door het toenemen van de verschillen. Dat geeft verdriet.”
William: „Ik ben altijd bereid geweest om ver mee te bewegen, maar het stopt als de betrouwbaarheid van de Schrift in het geding is. Dat is naar onze overtuiging nu het geval. Maar wat te doen?”
Florimco: „Daarin ervaren we allebei pijn, verwarring en verlegenheid.”
William: „Misschien ben ik in de dertig jaren die ik nu mag dienen wel te blij met en te trots op onze kerken geweest. Tijdens de laatste synode dacht ik: de kerk waarin ik als predikant begon, ben ik kwijt. Dat geeft een ontheemd gevoel.”
Florimco: „Ik heb onze kerken altijd gezien als een penseelstreek op het schilderij van Gods wereldwijde kerk, met een eigen kleur. Een kleur die wordt bepaald door de Schrift, de gereformeerde belijdenis en bevindelijke prediking. Het Evangelie moet naar het hart van de mensen worden gebracht en hun levens gaan vervullen. In die prediking gaat het over wedergeboorte en bekering, rechtvaardiging en heiliging. Dat zijn we nog niet helemaal kwijt, maar het ligt wel onder vuur.”
William: „De keerzijde is dat je daardoor een sterkere verbondenheid gaat voelen met geestverwanten in andere kerken. Ik vind het een voorecht dat ik sinds 2010 de ruimte heb om ook voor te gaan in gereformeerde-bondsgemeenten en hersteld hervormde gemeenten. We hebben elkaar hard nodig.”
Florimco: „Dat ervaar ik net zo. Onze gemeente heeft een gezamenlijk diaconaal project met de hervormd-gereformeerde Vredeskerk in Veenendaal. We kennen nog geen kanselruil, maar dat verlangen is er wel van beide kanten. Elders ging ik al voor in hervormde gemeenten. De geestelijke herkenning in de kerkenraadskamer gaf me veel vreugde. Tegelijk is het pijnlijk als je die herkenning binnen eigen kerkverband in toenemende mate mist.”
beeld: Renate Bleijenberg-van Leeuwen