En zij baarde haar eerstgeboren Zoon (Lukas 2:7). Zo heel eenvoudig staan deze woorden in de Bijbel. Een wel heel summier bevallingsverslag zouden wij dat tegenwoordig vinden. Toch zijn het woorden waar mijn verloskundig hart wat sneller van gaat kloppen.
Denk je toch eens in. De hoogzwangere Maria ging, samen met Jozef, op bevel van keizer Augustus op reis. Van Nazareth naar Bethlehem, hemelsbreed al 140 kilometer.
Misschien op een ezel, misschien lopend. We weten het niet. Het één zal niet veel comfortabeler geweest zijn dan het ander.
Wat we weten is, dat ze hoogzwanger was en op het punt van bevallen stond.
Maria, ze was een begenadigde onder de vrouwen.
Maar ze was ook Maria, een gewoon mens. Een zwangere vrouw met misschien wel voorweeën, bekkenklachten, oedeem of spataderen. Een vrouw die binnen korte tijd haar eerste kind ging baren.
Denk je dat zij het nut van een volkstelling inzag? Dat ze begreep waarom keizer Augustus het volk deze maatregelen oplegde?
Maar ze ging, gehoorzamend aan het Romeinse gezag.
Eenmaal aangekomen in Bethlehem bracht ze vanwege plaatsgebrek haar Zoon in een beestenstal ter wereld. En zelfs dat staat niet letterlijk in de Bijbel. Ze baarde, wond Hem in doeken en legde Hem in een kribbe.
Maria een vrouw als alle vrouwen, die baarde.
Ik denk dat aan deze bevalling niets bovennatuurlijks was. Het is zo makkelijk om te denken dat het wel meegevallen zal zijn. Maar wie zegt dat? Maria baarde haar eerste kind en daarmee was ze een zwangere vrouw in een gebroken wereld.
Maria baarde, zonder warme douche of comfortabel bed. Zonder pijnbestrijding of geboorteplan. Zonder steun of support van welke zorgverlener dan ook.
Ze was gewoon een vrouw die baarde, haar weeën wegpufte. Met regelmaat niet wist welke houding nu fijn was. Maar er was weinig keus.
Ze was alleen, samen met Jozef.
Alleen tussen wat stro wellicht, doeken en een kribbe.
Eigenlijk is er niets aardser, niets meer lichamelijk en na- paradijselijk dan het dragen, baren en voeden van een kind.
Zo aards was ook Maria. En in dit aardse, dit meer dan nederige, baarde zij haar zoon. De Zaligmaker die hemel en aarde weer bij elkaar zou brengen.
Ook voor haar, want ook zij mocht zingen: “Mijn geest verheugt zich in God mijn Zaligmaker’.
Ze baarde op een plek die ze zelf niet had uitgekozen. Een plek die ze wellicht verafschuwde en eentje die verre van comfortabel was. Maar precies de plek waar God haar wilde hebben.
Wat een krachtig voorbeeld van het feit dat Gods plan vaststaat. Dwars door de onbegrijpelijke maatregelen van keizer Augustus heen. Wat een bemoediging ook voor deze tijd!