Ds. J.C. den Ouden: Het institutionele van de de kerk is heel menselijk

Ds. J.C. den Ouden: Het institutionele van de de kerk is heel menselijk

Ds. J.C. den Ouden_ Sint-Maartensdijk - Foto Niek Stam-07554-site

Het belijden over de kerk is voor protestanten een lastig onderdeel van de geloofsleer. Vanwege de doorgaande scheuring, met profilering als gevolg. „Professor Van ’t Spijker zei ooit: „Ik geloof met de ogen dicht in de kerk.” Als je ze opendoet, zie je vooral het zwakke en zondige.”

De kerkelijke wereld waarin ds. J.C. den Ouden opgroeide, was niet doorsnee. „Wij behoorden tot de hervormde evangelisatie van Lekkerkerk. Daar kwamen predikanten van verschillende kerkverbanden, maar we zijn ermee opgevoed dat we thuishoorden in de grote kerk aan de dijk. Die was vrijzinnig, daarom zaten wij op een vluchtheuvel.”

Dat dit geen theorie was, bleek wel toen vader Nelis op een ledenvergadering een boekenbon kreeg vanwege het feit dat hij 25 jaar bestuurslid van de evangelisatie was. „Die heeft hij geweigerd. Hij vond het geen gelegenheid om te jubileren, maar om te treuren.”

Dit standpunt wist Den Ouden senior op zijn kinderen over te dragen. „Enerzijds zijn we buiten de kerk groot gekomen, anderzijds hadden we juist daardoor een diep besef dat de Hervormde Kerk de kerk der vaderen is. We kregen regelmatig kinderen Gods op bezoek; sommigen van hen leefden met de sterke verwachting dat de Heere er nog een opwekking zou geven. Toen kwam de grote klap van 12 december 2003. De Hervormde Kerk werd opgeheven en ging op in de Protestantse Kerk in Nederland. Dat was een inktzwarte dag.”

De genoemde mensen hebben zich vergist?

„Dat weet ik niet. Misschien verhoort God op een andere wijze dan ze dachten. Tegelijk denk ik: hebben ze zich niet te veel aan het instituut van de Hervormde Kerk gebonden?”

Ook de Hervormde Kerk is een afgescheiden kerk?

„Met de Reformatie is de kerk gescheurd. Die breuk betreuren we veel te weinig. Een van de stellingen bij het proefschrift van professor Op ’t Hof was, dat een rechte protestant nog liever vandaag dan morgen terugkeert naar de moederkerk. Daarmee had hij een punt. Met dat besef ben ik niet grootgebracht, dat kwam pas later. Wel kregen we van huis uit mee dat de Heere Zijn kinderen overal heeft. En dat Hij er soms heel vreemde kostgangers op nahoudt. Mensen die niet in een hokje zijn te vangen, maar die Hem wel oprecht liefhebben.”

Vooral rond 2004 ben ik sterk bezig geweest met het kerkelijke vraagstuk. Mijn ogen zijn toen opengegaan voor het feit dat we wel erg nationalistisch hebben gedacht. De kerk is na de Reformatie nationaal georganiseerd, maar voor die tijd was dat niet het geval. Dat heeft de betekenis van nationale kerken voor mij sterk gerelativeerd. Ook veel reformatoren, zeker Calvijn, dachten internationaal.”

Wat deed uw betrokkenheid bij de commissie zending van de Hersteld Hervormde Kerk MET U?

„Die heeft mijn denken over de veelkleurigheid van Gods kerk vergroot. De kerk is wereldwijd en kent tal van tradities. Dat besef geeft een relativering van je eigen positie en traditie. We moeten niet denken dat de Heere Zijn hoofdkantoor in Nederland heeft.

Mijn eerste bewuste ontmoeting met buitenlandse christenen heb ik te danken aan ds. C. van den Berg. Die evangeliseerde in Roemeense gevangenissen en vroeg me om mee te gaan en daar samen met hem te preken, nog voordat ik predikant was.”

Hoe beleefde u het contact met Roemeense christenen?

„Het was een bijzondere ervaring dat ik het wezenlijke van mijn leven met hen deelde: zalig worden dankzij het offer van Christus. Dat gaf een sterke verbondenheid, ondanks culturele en kerkelijke verschillen. Die mensen gingen met het grootste gemak op zondag even een brood halen in de winkel. De zondagsinvulling is daar anders dan bij ons. Op dit punt ben ik onze traditie juist meer gaan waarderen, zonder die te verabsoluteren.”

En wat deed het contact met christenen in Afrika?

„Ik zie hen als ware christenen; tegelijk voel ik me daar met mijn achtergrond een vreemde eend in de bijt. Dat verwijt ik die mensen niet, het heeft met mijn eigen beperktheid te maken. Ik ben in zekere zin hoogkerkelijk, gehecht aan klassieke vormen en verwoordingen. De uitvaartdienst van Koningin Elisabeth vond ik indrukwekkend. Het was of de kerkelijke traditie der eeuwen op je neerdaalde.

Tegelijk besef ik maar al te goed dat ook dit een ritueel kan worden. Ik denk dat het Afrikaanse kerkelijke leven meer aansluit bij de gang van zaken in de eerste christelijke gemeenten, die huisgemeenten waren. Zo eerlijk moeten we zijn. Aan de andere kant hoeven we de ontwikkeling die er is geweest, niet te verachten.”

Het Apostolicum belijdt de kerk te geloven. Wat houdt dat in?

„Professor Van ’t Spijker zei ooit: „Ik geloof met de ogen dicht in de kerk.” Als je ze opendoet, zie je vooral het zwakke en zondige: zo veel menselijks en zo weinig Goddelijks. Maar ondanks alles van ons houdt God Zijn kerk in stand, dat mag ons wel verwonderen. Ik geloof dat die kerk er is en dat die kerk mij heeft aanvaard.

Omgekeerd aanvaard ik de kerk als het lichaam van Christus, waarvan ik door genade een levend lid mag zijn. Opmerkelijk is dat in de zondag van de Heidelbergse Catechismus over de kerk niet de kerk maar Christus het onderwerp is. Er wordt beleden dat Hij Zijn kerk uit het ganse menselijk geslacht vergadert, beschermt en onderhoudt.”

De onzichtbare kerk?

„Dat vind ik een ongelukkige term. Ik begrijp de onderscheiding tussen zichtbaar en onzichtbaar, maar het gevaar is dat je twee kerken krijgt. Hetzelfde zie je bij de onderscheiding tussen inwendige en uitwendige roeping. De Bijbel leert één roeping met tweeërlei uitwerking. Zo is er ook één kerk, met twee zijden: de zijde die wij zien en de zijde die Christus ziet. Hij kent degenen die de Zijne zijn.

Met het denken in twee kerken loop je vast. Hoe zit het dan met de ambten? En met de sacramenten? Horen die bij de zichtbare of bij de onzichtbare kerk? De scheiding van de kerk in een zichtbare en een onzichtbare geeft een devaluatie van de kerk, een vervluchtiging, een uitholling. Er is één lichaam van Christus. Tegelijk is het waar dat niet alles Israël is wat Israël heet. Niet alle bondelingen zijn volgelingen.”

Welke betekenis kent u toe aan het streven naar kerkelijke eenheid?

„De kerk ís al één, in Christus. Die hoeven wij niet één te maken. Je ontkomt niet aan organisatie van het kerkelijke leven, maar het institutionele is iets heel menselijks, laten we dat goed beseffen. Als het over de kerk gaat, leg ik de nadruk op het Goddelijke ervan. Het streven naar institutionele eenheid levert alleen maar brokken op. Wel zou ik wensen dat we de muren van onze kerken wat lager zouden maken, zodat er meer openheid en onderling verkeer zou zijn. Ook in de vorm van kanselruil. Niet dat ik daar heel grote dingen van verwacht, maar je geeft er wel een signaal mee af: er is een eenheid over kerkmuren heen.

Ik voel me thuis bij wat John Newton zei: „Als iemand de zonde haat en de Heere Jezus liefheeft en vertrouwt, dan interesseert het mij niet of hij arminiaan is of calvinist.” Newton was zelf overtuigd calvinist, maar hij had geleerd hoofd- en bijzaken te onderscheiden”.

Hoe staat u in uw eigen kerkverband?

„Met pijn en verlegenheid. Ik weet me predikant in een ruïnekerk. Mijn twee broers, die voor mij predikant werden, kregen van mijn ouders voor hun intrede een toga. Ik was de eerste kandidaat die werd bevestigd in de Hersteld Hervormde Kerk. Toen mijn vader en moeder ook mij een toga wilden geven, heb ik gezegd: „Die ga ik echt niet dragen. Een kemelsharen mantel lijkt me passender.” Zo leefde het toen bij me en zo leeft het nog steeds.”

Wat verstaat u onder de algemeenheid van de kerk?

„De eenheid in belijden. Vincentius van Lérins, een tijdgenoot van Augustinus, vatte het samen met de woorden: „Datgene wat overal, altijd en door allen wordt geloofd.” Dit geloof is niet een op papier uitgewerkt leersysteem, maar de verbondenheid met Christus. Dan hebben we het over de inhoud van het Apostolicum.

Het beleven van die katholiciteit bewaart ons voor het uitvergroten van de eigenheid van de eigen kerk. We zijn zowel geografisch als in het licht der eeuwen maar een heel klein deeltje van het grote geheel. Ik zie de gereformeerde theologie als de meest heldere vertolking van de Bijbelse boodschap, maar niet met uitsluiting van niet-gereformeerde christenen. Dat wat Guido de Brès over de wederdopers zegt, zou ik niet voor mijn rekening durven te nemen. Hoezeer ik onze belijdenisgeschriften ook liefheb, ze dragen hier en daar wel de sporen van hun tijd. Uiteindelijk gaat het om de vraag: erken ik Christus als de enige weg tot behoud?”

Hoe ziet u de heiligheid van de kerk, waarop het Apostolicum wijst?

„Alleen God is heilig. Daarvan afgeleid is alles heilig wat bij Hem hoort. Alles waar God Zijn hand op legt, wórdt heilig. Dat maakte Israël tot een heilig volk, de tempel tot een heilige plaats, de sabbat tot een heilige dag. In zichzelf blijven de gelovigen zondaren, maar ze worden heiligen genoemd dankzij een toegerekende heiligheid. Tegelijk worden ze opgeroepen tot heiligmaking.

Dat geldt ook voor de kerk. Die is de bruid van Christus en dient zich als zodanig te gedragen. De heiligheid van de kerk wordt als het goed is zichtbaar in haar leden. De ambtsdragers hebben vooral toe te zien op het heilig houden van de sacramenten. Iedereen kan wel in de kerk komen, ieder kan niet gebruikmaken van de sacramenten. Bij het avondmaal is dat nog sterker dan bij de doop. In uitoefening van de tucht rond de doop ben ik heel terughoudend. Dan laat ik het verbond prevaleren. Ook in het godsdienstig leven van Israël was ontzaglijk veel mis, maar de profeten hebben nooit gezegd dat het besnijden maar moest worden gestaakt. Ze hebben wel gezegd: „Bekeert u!” Dezelfde lijn zien we in ons doopformulier, als aan de ouders wordt gevraagd of ze geloven dat hun kinderen behoren gedoopt te wezen. Waarbij we ons wel moeten realiseren dat we Israël niet een op een gelijk kunnen stellen met de kerk. In Israël vielen kerk en volk samen.”

Hoe ziet u de visie van Hoedemaker: „Heel de kerk, heel het volk”?

„Voor Hoedemaker heb ik grote achting; hij was een diep denker. Toch heb ik vragen bij zijn visie. De kerk valt niet samen met een volk of ras. Abraham werd weggeroepen uit zijn volk om vader te worden van een nieuw volk: het volk van God. Het Griekse woord voor gemeente is ”ekklesia”. Dat betekent: zij die ergens uit weggeroepen zijn, en ergens naartoe geroepen. Christus heeft gezegd: „Mijn koninkrijk is niet van deze wereld.” De kerk is op aarde een vreemde eend in de bijt. Om het met de woorden van hoogleraar James Kennedy te zeggen: de kerk is contrastgemeenschap.”

Stelt een kerk zonder tucht zich buiten de heilige, algemene, christelijke kerk?

„De tucht kan niet worden gemist. Nooit mag de kerk de zonde tolereren. Toch blijkt de kerk in de weerbarstige werkelijkheid van het leven minder heilig te zijn dan verwacht mag worden. Dat vraagt geduld, zoals de Heere met ons geduld heeft, zonder daarmee de zonden goed te keuren. De kerk kan ontzaglijk vervallen zijn, maar is daarmee niet per definitie vals. Neem een gemeente als die van Korinthe. Wij zouden daar een tweede gemeente hebben gesticht. Met het grootste gemak beginnen we zelf een kerk. Dat was voor de Vroege Kerk onbestaanbaar. Wat dat betreft staan we richting de Rooms-Katholieke Kerk met een mond vol tanden.”

Hoe ziet u deze kerk?

„Ik lees regelmatig in ”De geloofsbelijdenis van de kerk. Een katholieke catechismus voor volwassenen”, een uit het Duits vertaalde rooms-katholieke catechismus. Op 90 procent van de inhoud zeg ik ”amen”, met name als de kerkvaders worden aangehaald. Je merkt dat behoudende rooms-katholieke theologen veel meer dan wij ademen in de Vroege Kerk en de geschiedenis der eeuwen. Dat spreekt mij aan. We doen soms alsof rooms-katholieken geen christenen zijn. Dat is echt een misvatting. Ze belijden net als wij het Apostolicum.

Ik ben overtuigd protestant, maar met iemand als de Afrikaanse kardinaal Robert Sarah voel ik me veel meer verwant dan met veel protestantse theologen. Die man schrijft prachtige dingen.”

Hoe leest u de woorden ”de gemeenschap der heiligen”.

„Deze woorden komen in de oudste vorm van het Apostolicum niet voor. Ze zijn later toegevoegd. De kerk is de gemeenschap der heiligen, waarbij het in de eerste plaats gaat om de gemeenschap met Christus. Vanuit Hem is er ook de gemeenschap met allen die bij Zijn lichaam horen. Dat snijdt alle individualisme af. De Heere werkt wel persoonlijk, maar nooit individualistisch. We maken deel uit van een geheel: het verbond, de kerk.

Je kunt deze woorden overigens ook lezen als gemeenschap hebbend aan de heilige zaken. Dan ziet het op de sacramenten, zoals je dat ook in de geloofsbelijdenis van Nicea vindt: „Ik geloof één doop tot vergeving der zonden.” Door de doop gaan we de kerk binnen, door het avondmaal worden we gevoed.”

Welke taak ziet u voor de kerk naar de samenleving toe?

„De bestemming van de kerk ligt niet hier. Ze leeft tussen de tijden en is op weg naar haar huis. De kerk moet niet in de eerste plaats aantrekkelijk zijn voor de wereld, maar voor haar Bruidegom. De beste dienst die ze aan de wereld kan bewijzen is om heilig te leven. Zo is ze een zoutend zout en een lichtend licht.”

beeld: Niek Stam

Auteur

Huib de Vries

Volg ons lifestyle platform op instagram.