Herfst 1943. Ondanks het hobbelige bospad en de druilerige regen fluit Jacobi van den Burg een vrolijk liedje. Het klinkt hortend en stotend, maar dat komt doordat haar fiets allang geen luchtbanden meer om de wielen heeft. Het mag haar niet deren, want dinsdagavond is de fijnste avond van de week . Dan gaat ze naar Peer Peters!
Peer geeft haar tekenles. O, zo goed als Peer zal ze nooit worden, dat weet ze zeker. Maar ze maakt wel vorderingen, Peer heeft het zelf gezegd! Jacobi geniet van de avonden bij Peer in zijn ‘atelier’, een schuurtje achter de boerderij van zijn vader. Peer is haar vriend, misschien zelfs wel meer dan dat. Soms meent ze in zijn ogen iets te zien wat haar warm en verlegen en tegelijk zo blij maakt. Peer... Ze kent hem al van de tijd dat ze beiden op school zaten, Jacobi in de laagste klas, Peer in de hoogste. Toen was ze een beetje bang van hem. Jacobi moet lachen als ze eraan denkt.
Het laatste stukje van het pad is het donkerst. Jacobi stapt af, hier ergens moet die gemene kuil zitten waar ze vorige week gevallen is. Voor de zekerheid loopt ze er maar langs. De grote schaafwond op haar wang zal ze niet licht vergeten, alhoewel... Peer was zo lief geweest, toen ze bebloed en vuil bij hem binnenkwam.
Hij had haar meteen bij zijn moeder gebracht en die had haar wang schoongemaakt en er een koele natte doek tegenaan gehouden. „Zonde van je lieve snoet!” had ze gezegd. Peers moeder is heel aardig, maar toch heeft Jacobi het gevoel dat ze niet altijd welkom is in het woongedeelte van de boerderij. En Peers vader kijkt haar altijd zo doordringend aan en zegt geen stom woord.
Zou het waar zijn wat haar vader zegt? Dat er onderduikers zitten, Joden of parachutisten?
Het zou gemakkelijk kunnen, de boerderij ligt een eind buiten het dorp en erachter is een stuk bos dat reikt tot aan de Belgische grens. „Het is onzin je leven en dat van je kinderen te riskeren voor een stelletje vluchtelingen”, zegt vader, „je moet je nu eenmaal schikken in de situatie waarin je zit. Als ik zaken met de Duitsers kan doen, waarom zou ik dat dan nalaten, ik ben niet verantwoordelijk voor de oorlog.”
Een verhaal dat zich afspeelt tijdens de Tweede Wereldoorlog. Eerder verschenen in: ”Licht aan de lucht”, uitg. Boekencentrum, 1991. Lees het hele kerstverhaal in het winternummer van Terdege (nr. 6-7, 17 december 2024).
beeld: Marthe Kok-Roukens