Ik kookte elke dag. Of mijn vrouw deed het. Eerlijk gezegd kookte mijn vrouw meestal. „Want ik eet niet alleen om te overleven, maar ook om te genieten”, zei ze dan, als ze haar sausje miste bij de bloemkool of ik voor de derde dag op rij boontjes serveerde – gewoon omdat die boven in het groentevak lagen. Maar eigenlijk doet het er niet toe wie er kookte. Het punt is: we deden het elke dag. En hoewel koken best leuk kan zijn, is elke dag gewoon erg vaak. Een dag heeft maar 24 uur, en als je elke 24 uur weer nadenkt over het menu, opnieuw de keuken vuilmaakt en pannen staat te schrobben… dan ga je vanzelf denken. En ineens drong het tot me door: elke dag koken is gewoon te veel. Maar ja, ik hou niet van boterhammen, en alleen pizza en patat gaat ook vervelen. Dus dan moet je iets. Het inzicht kwam onverwacht, bij de koffieautomaat op mijn werk. Een collega en ik spraken over bolognesesaus. Ze vertelde hoe lekker die wordt als je ’m een paar uur laat pruttelen, met tijm, laurier, en paprikapoeder. En ik vertelde dat er ook een flink scheut rode wijn in moet, maar dat vond zij niet. Ineens zei ze: „Ik maak altijd een voorraad en vries die in. Wordt de saus nóg lekkerder.” Ik stond perplex. „Echt?” vroeg ik. „Ja, echt”, zei ze. „Echt?” vroeg ik nog een keer. „Probeer maar eens”, zei ze, terwijl ze met haar koffiekopje verdween. En dat deed ik. Thuis maakte ik 7 liter bolognesesaus. Genoeg voor zeven dagen. En nu hoef ik bijna nooit meer te koken. Want saus opwarmen en pasta in een pan kokend water gooien, dat is geen koken, maar genieten van gemak. _Arien van Ginkel is vader van vier kinderen, onder wie een tweeling, en werkzaam als mediastrateeg._