Twee dagen per week werkt Marije van Ulden als huisarts, naast haar taak als echtgenote en moeder. De tweede roeping staat bovenaan, maar die maakt de andere niet onbelangrijk. „Ik vind het schrijnend dat zelfs reformatorische zorginstellingen onvoldoende christelijk personeel kunnen krijgen.”
De hoekwoning van Frank en Marije van Ulden in Apeldoorn kijkt uit op een strook water, waar een paar eenden dobberen. In de woonkamer zit de eenjarige Merle op een kleed te spelen, terwijl Frank haar in de gaten houdt. De politieagent heeft nachtdienst gehad en is net uit bed. De overige drie kinderen, 9, 7 en 5 jaar oud, zijn naar de reformatorische basisschool in het nabijgelegen Teuge. „Ik heb even rust”, lacht Marije (38), naast huismoeder ook huisarts in twee praktijken.
In het derde jaar van het vwo ontstond de gedachte dat geneeskunde mogelijk een aardige vervolgstudie zou zijn. „Een talenknobbel heb ik niet, eerder een deuk, dus het moest sowieso iets aan de bètakant worden. In het vijfde jaar liep ik een dag mee met een eerstejaars studente geneeskunde uit onze gemeente. Wat ik ervan zag, vond ik heel leuk. Ik werd ingeloot en kon na het behalen van mijn diploma meteen starten aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.”
Boeiend
In het eerste jaar liep ze al wat dagen mee bij een huisarts. „Dat was een leuke ervaring, al zag ik mijn toekomst daar niet liggen. Kinderarts leek me aanvankelijk een mooi vak, maar gedurende de opleiding ontdekte ik dat je meer met de ouders werkt en vervaagde het idyllische plaatje.”
De collegezalen bevonden zich in het VU-ziekenhuis, waardoor de lijn tussen universiteit en werkveld dun was. „De colleges werden gegeven door artsen die vaak een patiënt meenamen. Je ontdekt dan hoe dokters doen en denken en wat er aan ziekten en stoornissen op de wereld is.”
Tegelijk met de bachelorbul kreeg ze haar witte jas, waarmee ze als aankomend arts het veld in trok. „Ik vond die ziekenhuiswereld enorm boeiend.” Onder alle coschappen sprong urologie eruit. „Je hebt als uroloog een brede patiëntenpopulatie, een mooie mix van spreekuur houden en opereren en een grote diversiteit aan klachten en kwalen: van simpele plasproblemen tot tumoren.”
Geblokkeerd
In 2011 rondde ze de basisopleiding geneeskunde af, twee maanden later trad ze in het huwelijk. Twee pogingen om een opleidingsplek voor de specialisatie tot uroloog te bemachtigen, strandden. „Dat was even jammer, maar ik geloof dat God ons leven leidt. Als iets me trekt, doe ik wat ik kán. Wordt die weg geblokkeerd, dan is het blijkbaar niet Gods wil. Daar kwam bij dat ik voor die specialisatie promotieonderzoek moest verrichten. Dat past niet bij me.”
Familieleden en vrienden beweerden dat ze een goede huisarts zou zijn. „Terwijl dat mijn laatste optie was. Ik vond het ziekenhuisleven veel te leuk. En het omgaan met psychische problematiek schrok me af. Dat ligt me niet. Dacht ik.”
Om het veld van de psychiatrie verder te verkennen, solliciteerde ze bij een ggz-instelling in Apeldoorn, de plaats waar de wederzijdse families wonen. „Tot mijn verbazing kreeg ik het daar goed naar mijn zin. Ik vond het prettig om in een klein team te werken en had echt tijd voor mijn patiënten. Een uur tegenover vijf minuten op de poli urologie. Ik miste wel de fysieke handelingen. In de psychiatrie heb je weinig het mes in handen.”
Zwanger
Na twee jaar hakte ze de knoop door. „Laure, onze oudste, is geboren in 2015. Het jaar erna startte ik met de specialisatie tot huisarts. Drie dagen werken, één dag naar de opleiding in Zeist. Om de week zat ik een avond of weekenddag op de huisartsenpost. Mijn sociale netwerk had het goed gezien, ik vond het heel leuk. Intussen was ik zwanger van de tweede, onze Nils. Tijdens het derde opleidingsjaar kregen we Jorne.”
Terugkijkend vraagt ze zich af hoe ze het allemaal redde. „Zit je erin, dan gaat het vanzelf. Gewoon leven bij de dag. Frank stond voor 100 procent achter me, dat is wel een vereiste. Hij was doordeweeks twee dagen thuis, ik één dag. De overige twee dagen hadden we een gastouder. Voor oppas tijdens diensten die samenvielen, konden we terugvallen op de opa’s en oma’s. Het was een stabiel ritme.”
Dankzij corona rondde ze de opleiding in 2020 vrij relaxed af. „De spreekuren waren rustig, dus ik had alle tijd voor de studie. De praktijk waar ik werkte, bood me een baan aan voor een dag per week. Een andere praktijk vroeg me al eerder voor een dag. Ze liggen dicht bij elkaar, dat is ideaal. Je werkt met dezelfde apothekers en hetzelfde sociale wijkteam. Naast die twee dagen draai ik geregeld een dienst op de huisartsenpost. Zo houd ik mijn kennis en ervaring behoorlijk op peil.”
Nuchter
Hoewel ze haar werk als huisarts met vreugde doet, staat het gezin op één. Het schakelen kost geen moeite. „Ik probeer de boel thuis netjes achter te laten en richt me in de praktijk op het werk daar. Zodra ik weer thuis ben, is mijn aandacht voor de patiënten verdwenen en ben ik er voor het gezin. Of dat altijd gaat? Fránk, lukt dat altijd?”
„Volgens mij prima”, klinkt het vanachter het stuk wand in de kamer dat de oudbouw van de nieuwbouw scheidt.
„Wij zitten grotendeels hetzelfde in elkaar”, zegt Marije. „Vrij nuchter. ’s Morgens weten we niet wat ons werk gaat brengen, soms maken we heftige dingen mee. Die delen we, dat is verstandig, maar Frank zit niet standaard met boeven in zijn hoofd en ik niet met patiënten. Afgezien van terminale patiënten met palliatieve zorg, die vragen veel tijd en aandacht. Daar ga ik ook op een vrije dag weleens naartoe, maar dat zijn de uitzonderingen.”
Valpartij
Ook naar de kinderen toe is ze nuchter. „Laure zegt soms: ,,Als ik wat heb, zegt mama: Je moet niet piepen, er zijn ergere dingen.” Niet zo lang geleden ging het mis toen ik de kinderen van school haalde. Laure fietste voorop, Nils naast me, de twee jongsten had ik voor- en achterop. Onderweg kwamen Nils en ik met de sturen in elkaar. Met z’n allen lagen we op het asfalt. Op zo’n moment voel ik me in de eerste plaats moeder. Dankbaar dat er geen auto reed en troostend naar de kinderen. Je wilt niet dat ze zich schuldig voelen. Op een veilige plek heb ik rustig de schade opgenomen, het bloed wat weggeveegd en Frank gebeld.”
Thuis kwam de huisarts in haar boven. „Merle huilde van de pijn als ik haar oppakte. Ik vermoedde dat haar sleutelbeen was gebroken. Dat werd door een foto bevestigd.”
De oudere kinderen vinden het vanzelfsprekend dat hun moeder dokter is. „Het beroep van papa is in hun ogen stoerder. Die vangt boeven. Daarmee vergeleken stelt het werk van mama niet zo veel voor.”
Kort lontje
Binnen de praktijken waar ze werkt, staat ze bekend als de huisarts die graag verrichtingen doet. „Talgkliercystes verwijderen, injecties in gewrichten zetten, dat soort dingen. Dat weten de assistentes, dus ik zie geregeld patiënten met zulke klachten. Zo werkt het in een groepspraktijk.”
Met agressie had ze tot nu toe niet te maken. „Patiënten zijn weleens boos of ontevreden, maar dat heeft bijna altijd een achtergrond. Ik probeer de rust te bewaren en vraag naar de oorzaak van hun boosheid. Dan komt vaak het echte verhaal. Mensen worden wel ongeduldiger en hebben soms een kort lontje. Vooral de assistentes hebben daarmee te maken. Die blussen de meeste brandjes, zodat de betrokken patiënten afgekoeld de spreekkamer binnenkomen.”
Op de huisartsenpost wordt ze wel met dreigende situaties geconfronteerd, vooral tijdens nachtdiensten. „Dan ben je blij dat er een beveiliger is. Die zit bij de deur en ziet wie er binnenkomt. Zo nodig spreek ik een agressieve patiënt met beveiliging erbij. Of ik stuur hem naar buiten. „Kom maar terug als je je fatsoenlijk kunt gedragen.” Het type werk op de huisartsenpost vind ik leuk. Vaak gaat het om spoedeisende hulp aan mensen die echt zorg behoeven.”
Eigen kerkhof
Angst om een diagnose te missen, heeft ze niet. „Je weet dat het vroeg of laat gebeurt, ondanks je zorgvuldigheid. „Jullie krijgen straks je eigen kerkhof”, zei een van de opleiders. Dat is de realiteit van het vak. Het menselijk lichaam zit complex in elkaar, de patiënt geeft niet altijd de juiste informatie en je niet-pluisgevoel kan het een keer laten afweten. Heel belangrijk is daarin eerlijk en open te zijn naar de patiënt of de familie. Als die je een fout niet kwalijk nemen, ben je al veel van de last kwijt. En je leert ervan. Leef je continu met de vrees een fout te maken, dan houd je dit werk niet vol.”
In de zorg voor patiënten met psychische problemen ontwikkelde ze een eigen stijl. „Ik vind het mooi om er een aantal onder mijn hoede te hebben, maar de klachten moeten wel echt bij de huisarts horen. Vaak vraag ik: „Hebt u er al met uw buurvrouw over gepraat? Heb jij er al met je ouders over gepraat? Nee? Nou, dan gaan we dat eerst doen. Als het niet helpt, kom je bij mij terug.” Sommige collega’s noemen het de ”methode Marije”. We moeten als maatschappij veel meer dingen met elkaar zien op te lossen. Dat zijn we verleerd. Somberheid en eenzaamheid vallen niet onder de ”old school psychiatrie”, daar horen we als samenleving wat aan te doen. Het is toch diep triest dat pubers die zich eenzaam voelen, bij de huisarts aankloppen. Dat zegt wat over de geestelijke armoede van onze cultuur.”
Geloof
Tijdens het spreekuur vraagt ze geregeld aan patiënten of geloof een rol speelt in hun leven. „Dat levert mooie gesprekken op. Over mijn eigen achtergrond ben ik heel open. Patiënten mogen weten dat ik christen ben. Laten ze merken niks met religie te hebben, dan respecteer ik dat. Het is niet mijn taak om aan een dichte deur te wrikken. Wel geef ik duidelijk aan waar mijn grenzen liggen bij zaken als anticonceptie, ongewenste zwangerschappen en zorg rond het levenseinde. Ook de collega’s weten hoe ik daarin sta. Belangrijk is dat je er open en eerlijk over spreekt.”
Zeker in een geseculariseerde samenleving hebben de medische wereld en de zorgsector behoefte aan christelijke werkers, benadrukt de vrouwelijke huisarts. „Generaties voor ons hebben zich ingezet om christelijke zorginstellingen op poten te zetten. Ik vind het schrijnend dat zelfs reformatorische instellingen onvoldoende personeel kunnen krijgen. Ook daarbuiten kan christelijk personeel veel betekenen. Dat zou meer beseft mogen worden.”
Dit artikel verscheen in Terdege (nr. 8, 14 januari 2025). Een los nummer is te bestellen in onze shop.
beeld: Renate Bleijenberg-van Leeuwen