De vierde bede: Geef ons heden ons dagelijks brood
Ds. P.C. Hoek
Ik denk dat menigeen onwillekeurig de bede om ons dagelijks brood de minst geestelijke bede vindt. Doorgaans voelt deze voor ons toch anders aan dan de beden om de heiliging van Gods Naam, de vergeving van de schulden en de verlossing van de boze.
Of dat terecht is, is eigenlijk geen vraag. Dat is het namelijk niet. Tenminste, als we uitgaan van de uitleg zoals de Heidelbergse Catechismus die geeft van dit gebed om ons dagelijks brood. De uitleg, in Zondag 50, omvat een aantal dingen.
In de eerste plaats wordt uitgelegd dat deze bede een gebed tot de Heere is om in al onze lichamelijke behoeften te voorzien. In één adem benoemt de Heidelberger dan echter óók (en treffend) het doel daarvan: „...opdat wij daardoor erkennen, dat Gij de enige Oorsprong alles goeds zijt.”
Daar is bovendien bij inbegrepen de belijdenis dat onze zorg en inzet alsook alles wat de Heere ons geeft geen nut doen zonder Gods zegen.
En dan komt het... Het laatste dat de Catechismus dan noemt, is dat wij ons vertrouwen derhalve van alle schepselen aftrekken, om dat alleen op de Heere te stellen. Het gebed om ons dagelijks brood sluit dus dit gebed om Godsvertrouwen in. Een gebed om het nu van niemand te verwachten dan van Hem alleen! Een gebed om niet op mensen te leunen en te steunen, maar op God. Treffend. Dit geeft alleen al stof tot gesprek en tot antwoord, als iemand ons de vraag weer eens stelt waarom we om ons dagelijks brood zouden bidden als het al voor ons op ons bord ligt...Dit gebed is de belijdenis dat de Heere de Bron van alle goed is, de erkenning dat aan Zijn zegen alles gelegen is en de bede om nu op Hem alleen te betrouwen.
En om die uitdrukking dan nog een keer te gebruiken: daarmee is deze bede niet minder ‘geestelijk’ dan de andere beden. Bovendien neemt het de vraag weg waarom de bede om ons dagelijks brood aan de bede om vergeving van de schulden voorafgaat. Voor u en mij is het van belang om onszelf af te vragen of we ons dat alles ook bewust zijn, als we deze vierde bede bidden.
Je kunt al je zorgen hebben bij de bedachtzaamheid waarmee het ‘Onze Vader’ vaak gebeden wordt. Of beter gezegd: het gebrek daaraan. Als er één gebed vatbaar is voor sleur, dan is het dit gebed wel! En deze vierde bede, als onderdeel daarvan, misschien nog wel het meest. En daarom: laten we bedenken waar wij met deze woorden om bidden. Om niet op schepselen te vertrouwen, hoe voornaam of machtig of wijs ze ook zijn, maar op de Heere alleen. Wat zal uitkomen in een leven vol overgave; in de Heere gerust. Niet vol schrik en paniek. Maar wandelend met God, in een wereld en een tijd die in brand staan.
Zo bezien is deze bede een heel dringende bede! Er is zoveel onrust, angst en verwarring. Hoe voornaam is het dan dat te midden van dat alles een leven in stil vertrouwen op de Heere gezien en opgemerkt wordt. Tot een getuigenis! Dat openbaar komt dat we ons in leven en sterven in Zijn hand weten. Iets wat u en ik niet maken of oproepen of volhouden. Dat is genade. Dat is vrucht van de Heilige Geest. Vandaar dat gebed, dat dagelijkse gebed om dagelijks brood. Wat hebben u en ik en wat heeft ook de wereld dat broodnodig.
De vijfde bede: En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren
Ds. P.C. Hoek
Deze bede raakt aan de vergeving van onze schulden. Daar komt iets bij wat soms flink beladen kan zijn: onze schuldenaren. Dat die twee zo nauw door Christus verbonden worden, heeft ons veel te zeggen. In elk geval betekent het dat wij die twee óók nauw bijeen te houden hebben. Het een kan niet zonder het ander!
Wie de tekst van het volmaakte gebed in Matthéüs 6 opslaat, merkt dat dit nog eens extra benadrukt wordt. Bij wijze van toelichting lezen we daar: „Want indien gij de mensen hun misdaden vergeeft, zo zal uw hemelse Vader ook u vergeven. Maar indien gij de mensen hun misdaden niet vergeeft, zo zal ook uw Vader uw misdaden niet vergeven.”
De vraag is hoe we het woordje ‘gelijk’ moeten verstaan in de vijfde bede: „Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.” We zullen dat toch niet zo moeten opvatten, alsof ons vergeven het voorbeeld is voor Gods vergeving. Alsof de bede de vraag behelst of God ons wil vergeven zoals wij dat doen. Dat zou weinig goeds beloven. Afgaande op de manier waarop mensen anderen vergeven: dat is altijd gebrekkig.
Evenmin kan ‘gelijk’ betekenen dat ons vergeven van onze schuldenaren een voorwaarde is voor Gods vergeving van onze schulden. In dat geval zou onze vergevingsgezindheid de voorwaarde zijn om vergeving te ontvangen. Dan is Gods vergeving geen uitdrukking meer van Zijn onvoorwaardelijke genade.
Maar wat zegt dat woordje ‘gelijk’ dan wel? Het zegt iets over de gezindheid waarmee wij ons tot de Heere wenden, als wij bidden om genade. Ursinus schrijft bij zijn verklaring van deze bede dat we daarbij vrij van haat, toorn, nijd en wraakzucht dienen te zijn én van harte bereid om onze naaste te vergeven.
De vijfde bede is ten diepste een bede of God mij genadig als Zijn kind wil bejegenen en de zonde wil vergeven. Het is immers een bede tot „onze Vader”! En het typeert het kind van deze Vader dat het geleerd heeft zijn eigen schuldenaren te vergeven. De taal van de Schrift laat dat ook zien. Als Christus voorbidt: „Vergeef ons onze schulden...”, dan volgen eigenlijk de woorden: „...gelijk ook wij onze schuldenaren vergeven hebben”. Die uitleg geeft ook de Heidelbergse Catechismus: „Vergeef ons, arme zondaren, als onze misdaden..., gelijk ook wij dit getuigenis van Uw genade in ons bevinden, dat het ons ganse voornemen is, onze naaste van harte te vergeven.”
Het kind van God vertoont hoe langer hoe meer de trekken van zijn Vader. Dat is herschepping. Vernieuwd naar het beeld van Christus. Dat kind weet van vergeving. In beginsel. Met alle gebrek. En het richt zich met de vijfde bede tot zijn of haar Vader, verlegen om het vaderlijk mededogen! Dat zal in essentie de kern en de kracht van deze bede zijn.
Bedoelen wij dat ook, als wij deze bede bidden? Betrachten we deze Bijbelse orde? Wat zou er veel ruzie, wrok en verharding mee tenietgedaan worden. En: voorkómen! Ik haast me om te schrijven dat voor werkelijke heling onze schuldenaar ook schuld moet bekennen. Wie zijn schuld niet bekent, maar ontkent, staat de verzoening in de weg. Met God en met elkaar. Dat neemt niet weg dat het kind gezind is te vergeven. En met de moeite die ons dat als stervelingen geeft (en blijft geven) zal het de weg tot de Vader telkens weer gaan.
De zesde bede: En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze
Ds. J. van Rijswijk
De zesde bede van het Onze Vader hangt nauw samen met de vijfde. Hierin vraagt de bidder om vergeving van zijn zonden. De zesde bede luidt: „En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Deze beden worden gekoppeld door het woordje en.
De ware bidder is bang voor verzoeking. ‘Verzoeken’ heeft in de Schrift een gunstige én een ongunstige betekenis. In gunstige zin kunnen we het ook ‘beproeven’ noemen. ‘Beproeven’ verschilt sterk van ‘verzoeken’. God beproeft Zijn volk, met als doel dat Zijn werk zal blijken. Daarom zegt Jakobus: „Acht het voor grote vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoeking valt, wetende dat de beproeving uws geloofs lijdzaamheid werkt.”
Bij ‘verzoeken’ in ongunstige betekenis denken we aan de satan. Hij verzoekt Gods kinderen. Hierover gaat de zesde bede. De satan verzoekt omdat hij Gods werk teniet wil doen. Dus: God beproeft, maar satan verzoekt. De bidder van dit gebed gelooft dat satan niets kan doen zonder Gods wil. Hoe duidelijk blijkt dat uit het boek Job. Satan wilde Job ombrengen. De Heere zei dat hij Job mocht aantasten in alles wat hem lief was, maar hij moest van Jobs leven afblijven.
De Heere Jezus is ook verzocht. Toen Hij door Johannes gedoopt was, werd Hij in de woestijn geleid. God gaf de satan toestemming om de Heere Jezus daar te verzoeken. Natuurlijk spande God niet met satan samen. Integendeel. Als de Heere satan gelegenheid geeft om iemand te verzoeken, doet Hij dat altijd met een heilige, reine, zuivere en Goddelijke bedoeling. „Maar verlos ons van de boze.” Dat is in de eerste plaats de satan. Maar ook zijn handlangers: de wereld en ons eigen vlees. De vorst der duisternis is een machtige vijand. Zijn listen zijn talrijk. Hij verbloemt de zonde, en hoopt dat wij erin vallen.
Als we zonden gedaan hebben, geeft hij een vergrootglas. Dan probeert hij ons bij het bloed van Christus vandaan te houden en wanhopig te maken. Als we nog onbekeerd zijn, hebben we een koning die ons naar de ondergang leidt. Dat onze ogen er toch voor open gaan. Als Gods kinderen afscheid van de satan proberen te nemen, wordt hij woedend. Dan komt hij als een brullende leeuw en wil hij hen verslinden. Soms komt hij als een engel des lichts. Hij gebruikt ook de wereld. Al zijn Gods kinderen niet meer ván de wereld, zij moeten de wereld wel dóór. Hij gebruikt soms dingen van de wereld die op zich misschien helemaal niet zondig zijn. Maar wij kunnen er soms zo in opgaan. Daarbij komt ook nog onze verdorven natuur. Ons hart is, ook na ontvangen genade, geneigd tot zonde. Gods kinderen ontdekken dat ze in zichzelf geen kracht hebben tegen de machtige vijand.
De bidder vraagt de Heere: „Wilt U mij in de ure van verzoeking bewaren en staande houden? ” Zo bidt een geoefend strijder die zijn zwakheid kent. Het gaat om een heilige oorlog. De zwakke strijder vreest de macht van de vijand. Hij mag de toevlucht nemen tot de sterke Held. „Leid óns niet in verzoeking.” De kerk van Christus bestaat uit verschillende leden. Die horen bij elkaar. Als één lid lijdt, lijden alle leden mee. Als één lid valt, zijn alle leden daar bedroeft over. Maar als één lid staande wordt gehouden, zijn allen verheugd. Dat strekt tot verheerlijking van God.
De bidder weet dat God getrouw is. Zo groot is Gods verlangen om hem te verlossen uit satans klauwen, dat Hij zijn enige Zoon mens deed worden en deed sterven. Christus verpletterde satans kop. Want in de kracht Gods worden ze bewaard tot in der eeuwigheid.
Beeld: Renate Bleijenberg-van Leeuwen