Heimwee naar het Schuurtje

Heimwee naar het Schuurtje

19884 - Nelleke Boekee-9

Eigenlijk schreef Huib de Vries zijn jeugdherinneringen op voor zijn kinderen. Verhalen over een groot gezin in een klein dorp in de Alblasserwaard. Maar vooral mijmeringen over ”het Schuurtje”. Ruim dertig jaar lag het manuscript op de plank.

”Schuurtjesvolk” komt deze week in de boekhandel. Familieleden en vrienden stimuleerden De Vries –journalist bij Terdege en het Reformatorisch Dagblad– om de kleine kroniek uit te geven. Het was vanwege moeder Annie dat die nu pas verschijnt. „Ze vond het niet prettig als bij haar leven al zo’n boek over ons gezin en de vrije gemeente waartoe we behoorden zou rondgaan.” Annigje De Vries-Maasland overleed in maart 2022.

De Vries (1961) is de zesde in een gezin van acht kinderen. Zijn ouders hadden het in de eerste jaren van hun huwelijk niet breed: vader was aanvankelijk tegen iedere vorm van verzekeren en nam geen kinderbijslag aan. Het gezin woonde wel in „een kast” van een dijkhuis in Kinderdijk, dat werd gehuurd van de werkgever van vader De Vries: scheepswerf Smit. Met zijn broers Piet en Wim deelde Huib een slaapkamer aan de achterkant.

Voor de wereld had ons dorp het belangrijkste symbool van Nederland binnen z’n grenzen. Als logge reuzen lagen de watermolens in het griendland. Voor ons was dat vanzelfsprekend. Als gevraagd werd waardoor Kinderdijk beroemd was, zeiden we: „Door de leverworst van slager Van Vliet.” Daarmee had hij de eerste prijs gewonnen. Met zijn kookworst de tweede prijs.

Middenstanders

„Kinderdijk was niet alleen ons dorp, het was onze wereld”, zegt De Vries in zijn woning in Klarenbeek, een dorp onder de rook van Apeldoorn. „Er waren zo’n twintig middenstanders op duizend inwoners. Alle kinderen gingen naar dezelfde school. Als je ’s middags bij een vriendje speelde, werd je om halfzes naar huis gestuurd om te eten. Iedereen at om halfzes. De meeste kinderen groeiden op in een stabiel gezin, zonder grote sociale druk of jachtigheid.”

Zijn kinderen en kleinkinderen leven wat dat betreft in een veel moeilijker tijd, constateert De Vries. „Nu beheersen mobieltjes het leven, zijn echtscheidingen aan de orde van de dag en staat zelfs het onderscheid tussen man en vrouw ter discussie. In de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw was de invloed van Gods geboden op de samenleving nog veel groter.”

In zijn boek beschrijft De Vries de periode tussen zijn vierde en achttiende levensjaar. De orgelles voor zijn zussen door een ambulante orgelleraar, oudejaarsavond in huize De Vries, de komst van een tweedehands gezinsauto, de eerste vakantie, in een voormalig stierenstalletje. Een eerste breuk met dit overzichtelijke leven kwam met de verhuizing naar Alblasserdam. „Een wat karakterloos dorp waar we in een kleine doorzonwoning terechtkwamen.”

Voor mij was een nieuwe school gezocht, een reformatorische. Dat was iets nieuws. De Scholen met den Bijbel waren blijkbaar niet goed genoeg meer. Het ging er in Alblasserdam inderdaad strakker aan toe dan in Kinderdijk. Juffrouw Goudkade had op schoolkamp soms een lange broek aangehad. Dat was op de dominee Joannes Beukelmanschool van meester Snijders ondenkbaar. Er werden ook geen gezangen gezongen. Zelfs ”Vaste rots van mijn behoud”, dat voor ons gevoel zo in de psalmbundel kon staan, viel buiten het toegestane repertoire. Vreemd genoeg waren allerlei gewone liedjes, door vader straatdeuntjes genoemd, wel toegestaan.

Klimaat

Uit alles in het boek blijkt de liefde van De Vries tot zijn ouders en de harmonie binnen het gezin. „We leefden in een klimaat waarin je kon ademen, ook kerkelijk.”

De kerk van zijn jeugd was een schuurkerk, ofwel de ”gereformeerde samenkomst” in Alblasserdam. Na het vertrek van ds. A. de Waard lazen de leden van ”het bestuur”, onder wie vader De Vries, iedere zondag preken in het eenvoudige houten gebedshuis onder aan de dijk.

„Aan de buitenkant kon je al zien dat onze kerk een noodverblijf was. Daar kwamen we samen in de hoop dat God de Nederlandse kerk nog eens zou bezoeken, om orde op zaken te stellen. Zo zei dominee Hofman uit Schiedam het, en als iemand het kon weten, dan was het dominee Hofman uit Schiedam. Die had in ons gezin groot gezag.”

Sommige mensen in onze kerk zagen nog steeds dat moeder hervormd was geweest. Aan de rode kousen die de meiden soms aan hadden. Of de vrolijke strikken in hun haar. Vader had van die praatjes geen last. Moeder wel. Die probeerde zich zo veel mogelijk te schikken. Helemaal verloochenen deed ze haar afkomst niet. Als ze een vrolijke bui had, deed ze op het harmonium een draaiorgel na. Of ze speelde een lied uit de bundel van Johannes de Heer. Een enkele keer liet ze zich ontglippen dat ze de preken in onze kerk wel goed vond, maar dat ze nooit aan de sombere omlijsting zou wennen. Het was ook wel een hele overgang, van de Grote Kerk in Schoonhoven naar het Schuurtje in Alblasserdam.

Avondmaal

Bijzonder waren de zondagen waarop het heilig avondmaal werd gevierd, zonder vaste regelmaat.

Het was of je keel werd afgesloten door een prop die steeds groter werd. Een gevoel van verdriet en heimwee vulde je hart, als je het volk van God zag opstaan. Zo dichtbij en tegelijk zo eindeloos ver weg. Leen Slob, die op de stoel naast de dominee plaatsnam. De dames Lopik. Meneer Verloop en meneer Klerk. Tante Pietje. En anderen van wie je de naam niet wist. Oude vrouwtjes die een verstild leven leidden, maar naar wie je op een avondmaalszondag met jaloersheid opzag.

Op tweede feestdagen toog het gezin naar dominee Hofman in Schiedam. Eerst per openbaar vervoer, later met de auto. Met een hart vol verwachting.

Waar werd een man met een baard gedoopt? Bij ons in Alblasserdam in ieder geval nooit. In Schiedam gebeurde het wel. Voor de preekstoel stond een bankje gereed. Daarop knielde de dopeling neer, met baard en al. Ik ging staan om het nog beter te kunnen zien. Al werd het nooit hardop uitgesproken, je had toch sterk de indruk dat mannen met baarden niet in de kerk thuishoorden. Bij dominee Hofman werd er zomaar een gedoopt. We vroegen aan vader hoe dat zat. „Dominee Hofman vindt het veel belangrijker dat je een nieuw hart hebt”, zei vader. Dat begrepen wij ook wel, maar waarom was dan in onze eigen kerk zelfs een snor verboden? Daarop moest vader het antwoord schuldig blijven.

Ongevoelig

Vader Huibert de Vries (1923-2006) drukte een bijzonder stempel op het grote gezin. „Mijn vader zei nooit veel en bad in mijn vroege jeugd altijd een formuliergebed. Voor een vrij gebed moest je een ander leven kennen. Toch voelden we toen al aan dat de geestelijke dingen zijn leven beheersten. In karakter was hij behoorlijk rechtlijnig en in mijn jeugd ook driftig. Mijn moeder kon beter relativeren, had ook meer humor. Beiden waren zeer oprecht, ongevoelig voor geld en ongevoelig voor status. Ze hadden een diep besef van wie God is en waar het om gaat in het leven. In de vensterbank van mijn werkkamer staan hun portretten. Als ik ernaar kijk, zeg ik soms: Dank u, Heere, dat U me deze ouders hebt gegeven.”

De vriendenkring van het echtpaar was breed. „Er kwam bij ons allerlei volk over de vloer: van gereformeerden tot gezelschapsmensen. Kerkmuren speelden voor mijn ouders geen rol. Toen ik door mijn vrouw de Gereformeerde Gemeenten leerde kennen, viel me op dat daar in de zondagse diensten vaak een zegen werd gevraagd voor onze gemeenten, onze zendingsarbeiders, onze evangelisten, onze deputaatschappen, onze... Mijn vader was vlugger klaar. Die bad altijd kort en sober: „Heere, gedenk Uw kerk over heel de wereld.” Dat was voor hem geen frase, het was zijn oprechte verlangen.”

Ziek

Aangrijpend is het hoofdstuk ”Aan de rand van het graf”, waarin De Vries beschrijft hoe hij tijdens een vakantie bij een vriendje in Ouddorp ziek wordt. De artsen constateren tetanus. In een Rotterdams ziekenhuis ligt hij vijf weken aan een hart-longmachine, buiten bewustzijn. Als de dan achtjarige Huib weer thuiskomt, maakt hij iets wonderlijks mee.

Het gezin zat weer compleet aan tafel. Ik wachtte af wie de beurt zou krijgen om te bidden, maar dat gebeurde niet. Vader begon zelf te bidden, met eigen woorden. Ik voelde me rood worden. Vooral toen hij de Heere dankte dat ik weer thuis was en daarbij gewoon mijn naam noemde. Slob zou gebeden hebben voor een geliefd kind dat na een langdurige krankheid weer huiswaarts mocht keren. Toch klonken vaders woorden zeker zo eerbiedig. Na het ”amen” durfde ik amper opkijken. Moeder deed of ze het niet merkte, lachte me blij toe en schepte aardappels op mijn bord. De anderen waren er al aan gewend. „Hij is ermee begonnen omdat jij zo ziek was”, vertelde Wim, toen we ’s middags samen waren. „Anders zou er aan tafel nooit hardop voor jou gebeden worden.” Ik knikte. We hadden altijd gedacht dat vader geen vrij gebed kon bidden. Dat dacht hij zelf ook. Maar toen God hem in de nood een lied in de mond gaf, ging het vanzelf.

N.a.v. ”Schuurtjesvolk”, door Huib de Vries; uitg. De Banier, Apeldoorn, 2023; 174 blz.; € 14,95. De cursieve passages komen uit het boek.

beeld: Nelleke Steenbergen

Auteur

Riekelt Pasterkamp

Volg ons lifestyle platform op instagram.