De rechtszaak

De rechtszaak

Zondag-TERD-_DSF1013 site

Bijzondere herinneringen heb ik aan de achterliggende maand, februari. Aan het eind ervan werd het hoger beroep behandeld van de strafzaak tegen de buschauffeur die in 2018 onze dochter had aangereden.

Die dag was ik zeer somber en verdrietig gesteld. Het was donker vanbinnen. Asaf zou zeggen: „Dacht ik aan God, zo maakte ik misbaar” (Ps. 77:4a). Ik keek slechts naar beneden, naar het graf, en niet naar boven. Ik was die morgen voornemens om tijdens de zitting geen gebruik te maken van mijn spreekrecht als nabestaande. Ik zou zwijgen. Maar net nadat ik de auto had geparkeerd en de trap naar het gerechtshof op wilde lopen, passeerde ik een dominee. Verrast vanwege deze ontmoeting vroeg hij mij naar het doel van de reis. Ik wees naar het gerechtsgebouw en vertelde hem van de rechtszaak die over een goed halfuur zou beginnen. Even schrok hij. Maar toen herstelde hij zich en zijn ogen keken omhoog, naar de hemel. Zijn wijsvinger wees in dezelfde richting. Ik hoor hem nog zeggen: „Broeder, de rechtszaak van uw dochter is hierboven al behandeld, door de hemelse Rechter. En het was voor haar een goede uitslag!” Ik stond perplex. De donkerheid in mijn hart verdween. Het werd licht. Want ik geloofde dat de Heere deze broeder had gestuurd. Om te bemoedigen. Om op te scherpen. Want toen mocht ik zo heel anders het gerechtsgebouw en de zittingszaal binnengaan. „Want God was aan mijn zij, Hij ondersteunde mij.”

Tijdens de zitting mocht ik, anders dan ik mij had voorgenomen, tóch iets vertellen van de hemelse Vader bij wie onze innig geliefde dochter voor eeuwig mag zijn. Ik vertelde dat haar laatste woorden op de fiets naar huis waren: „Fijn, we hebben meewind. Dan ben ik snel thuis.” En het werd bewaarheid, al had zij het zó niet bedoeld: zij kwám Thuis. En ik kon het de chauffeur op dat moment ook vergeven. Deze gezindheid gaf de Heere. De zaak van onze dochter was, inderdaad zoals mijn broeder-predikant het had gezegd, in de hemel bepleit door haar hemelse Advocaat. Dat mocht zij reeds op negenjarige leeftijd geloven.

Het brengt mij bij het ontroerende artikel 26 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, waarin Guido de Brès ons de vraag stelt waarom iemand een andere advocaat zou zoeken, „aangezien het God beliefd heeft ons Zijn Zoon tot een Advocaat te geven?” Hij noemt drie redenen om geen ander te zoeken. De eerste is dat er niemand is die „ons meer goedgunstig” is dan Deze, Die Zijn leven wilde geven, „ook toen wij Zijn vijanden waren.” De tweede is dat er niemand méér macht heeft dan Deze, „Die gezeten is ter rechterhand Zijns Vaders.” En de derde reden is dat niemand eerder verhoord zal worden dan „de eigen welbeminde Zone Gods.” Indringend houdt De Brès ons voor deze Advocaat niet te verlaten, „om een anderen te nemen; of veelmeer, een anderen te zoeken, zonder hem immermeer te vinden.”

Auteur

Ds. W.A. Zondag

Volg ons lifestyle platform op instagram.