Hét seizoen in zicht

Hét seizoen in zicht

iStock-668148464_edited

De koekoek is terug! En de was wappert weer op het balkon. De ramen van de appartementen staan na de lange winter wagenwijd open. Binnen zijn we druk met poetsen en spinnenwebben verwijderen.

Wonderlijk, wat er tijdens de koude maanden kennelijk toch nog huist in die afgesloten en brandschoon achtergelaten vertrekken. Lang leve het landleven, zeg ik tegen mezelf, want ik weet dat het werk de moeite waard is. Er wordt een schuurdak vernieuwd, een terras aangelegd. Hoewel de dag waarop de eerste gasten arriveren té snel schijnt te naderen, geven de klussen ons een hoop energie. De kinderen werken mee, in ruil voor fooi. Tante Nel die bij ons heeft overwinterd en gewoon blijft nu het voorjaar aanbreekt, is de enige die zich stoort. „Doe toch eens kalm aan!” zegt ze, als ik nog even met haar naar een supermarkt snel. „Scheur voor één keer es’ niet zo door de bochten!” Verontwaardigd kijk ik naar het dashboard; ik rijd nauwelijks harder dan de toegestane snelheid! En het is niet voor het eerst dat ze over mijn tempo zeurt. Meteen besef ik dat er een kern van waarheid in haar kritiek schuilt. Is er tenslotte niet iets mis als alles nog maar om één ding draait, in dit geval: werk?

„Ik heb een voorstel”, zeg ik die avond aan tafel. „Zullen we zaterdag een dagje de Karawanken ingaan? Dan boeken we ook een rondleiding door de druipsteengrotten bij de Hochobir.” „Yes!” De kinderen zijn enthousiast en Maarten knikt. Ook in tantes ogen licht iets op, maar ze zegt zuur: „Als we maar een beetje normaal door al die haarspeldbochten gaan.” Dat beloof ik. Geruststellend voeg ik er nog aan toe dat Maarten wel zal rijden.

Het wordt een superzaterdag. We wandelen door de Trögerner Klamm, waar het smeltwater tussen de rotsen door buldert, en eten op een picknickbank in de zon. Om twee uur melden we ons in Bad Eisenkappel. Hier pikt een bus ons en andere deelnemers op om ons naar de ingang van de druipsteengrot te rijden, want auto’s mogen daar niet komen.

Ook tante Nel geniet zichtbaar, en dat is fijn. Maar zodra de bus in beweging komt, krijg ik een donker vermoeden. De chauffeur zet er wel érg gepassioneerd de sokken in. Slechts enkele achtbaanachtige meters verderop –niet dat ik ooit in een achtbaan zat, maar ik meen me er best iets bij te kunnen voorstellen– wordt mijn vrees al bewaarheid. Deze man blijft gas geven alsof hij over een kaarsrechte polderweg crosst. Bochten schijnt hij totaal niet in de gaten te hebben, de rem gebruikt hij niet. De passagiers klemmen zich vast aan hun stoelen. Sommigen grinniken, anderen mompelen verontwaardigd iets. Tante Nel loopt rood aan en wordt dan wit. Met grote ogen staart ze strak voor zich uit. Zelf voel ik me binnen enkele minuten kotsmisselijk. Als ik ter afleiding een blik naar buiten werp en de diepte naast me zie, wend ik mijn hoofd gauw af. Ik kijk recht in het inmiddels groen geworden gezicht van tante, die met een grimas kreunt: „Mij hoor je nooit meer over jouw rijstijl!”

Jenthe (48) is met haar man Maarten (51) en hun kinderen Jos (21), Laura (19), Lindy (16) en Heidy (15) verhuisd naar de bergen op de grens tussen Oostenrijk en Slovenië, waar het gezin gastenverblijven heeft ingericht in een eeuwenoude boerderij.​

beeld: iStock

Auteur

Jeannette Wilbrink-Donkersteeg

Volg ons lifestyle platform op instagram.